Dakloos van het Hart: Het Verhaal van Bart van Dijk, een Verlaten Kind in Nederland
‘Waarom ben ik hier eigenlijk?’ Mijn stem trilt terwijl ik de vraag stel aan mijn pleegmoeder, Marjan. Ze kijkt op van haar krant, haar ogen schieten kort naar mij en dan weer weg. ‘Omdat je ouders niet voor je konden zorgen, Bart. Dat weet je toch.’ Haar stem klinkt vlak, bijna mechanisch. Ik voel de bekende steek in mijn borst. Alsof ik een gast ben in mijn eigen leven.
Ik ben Bart van Dijk, geboren op een regenachtige ochtend in het Sint Antonius Ziekenhuis in Utrecht. Mijn moeder, Anja van Dijk, was negentien en alleen. Mijn vader? Niemand wist wie hij was. Volgens de verhalen die ik later hoorde, heeft mijn moeder me na de bevalling nauwelijks aangekeken. Ze heeft haar handtekening gezet en is vertrokken. Ik was drie dagen oud toen een verpleegster me voor het eerst vasthield en zachtjes tegen me fluisterde: ‘Het komt goed, kleintje.’ Maar dat kwam het niet.
Mijn eerste herinneringen zijn vaag, flarden van stemmen en gezichten in het kindertehuis aan de rand van Amersfoort. De geur van bleekmiddel en natte lakens, het geluid van huilende kinderen in de nacht. Ik herinner me Jeroen, mijn kamergenootje, die altijd zijn knuffelbeer stevig vasthield. ‘Misschien komen onze ouders ons morgen halen,’ fluisterde hij vaak. Maar niemand kwam.
Toen ik zes was, werd ik geplaatst bij Marjan en Henk, een pleeggezin in een rijtjeshuis in Nieuwegein. Ze hadden zelf geen kinderen en ik voelde me als een vreemde vogel tussen hun keurige meubels en stille avonden. Henk was vriendelijk maar afstandelijk; Marjan probeerde haar best te doen, maar ik voelde haar ongemak als ik haar per ongeluk ‘mama’ noemde.
Op school was ik altijd ‘die jongen uit het pleeggezin’. De andere kinderen fluisterden achter mijn rug. ‘Zijn echte moeder wilde hem niet,’ hoorde ik eens op het schoolplein. Ik probeerde me groot te houden, maar elke opmerking sneed dieper dan ik wilde toegeven. Mijn rapporten waren matig; concentreren lukte niet als je elke nacht lag te piekeren waarom je niet gewoon thuis mocht zijn.
Op mijn twaalfde kreeg ik voor het eerst contact met mijn biologische moeder. Het was een koude novembermiddag toen Marjan zei: ‘Je moeder wil je zien.’ Mijn hart bonsde in mijn keel toen ik haar zag zitten in het café bij het station. Ze rookte nerveus een sigaret en keek me nauwelijks aan. ‘Je lijkt op je vader,’ zei ze uiteindelijk. ‘Ik kon het gewoon niet aan, Bart.’
Ik wilde haar haten, haar uitschelden, maar alles wat ik voelde was leegte. We spraken elkaar daarna nog twee keer. De laatste keer gaf ze me een foto van zichzelf als jonge vrouw. ‘Misschien helpt dit,’ zei ze schouderophalend. Daarna verdween ze weer uit mijn leven.
De puberteit was een hel. Henk overleed plotseling aan een hartaanval toen ik vijftien was. Marjan werd stiller, verbitterd misschien. We leefden langs elkaar heen; zij in haar verdriet, ik in mijn woede en onbegrip. Op school raakte ik steeds meer geïsoleerd. Ik sloot me aan bij een groepje jongens die vooral bekend stonden om hun kattenkwaad en kleine diefstallen uit de supermarkt.
‘Waarom doe je zo?’ vroeg Marjan op een avond toen ik weer eens te laat thuiskwam. ‘Waarom geef je nergens om?’
‘Omdat niemand om mij geeft!’ schreeuwde ik terug. De stilte die volgde was ondraaglijk.
Op mijn achttiende moest ik het huis uit; de pleegzorg stopte officieel. Ik kreeg een kamer via de gemeente in een flat in Overvecht. Mijn kamer was kaal: een matras op de grond, een tweedehands kastje en een stapel boeken die ik uit de kringloop had gehaald. Ik werkte ’s avonds als vakkenvuller bij de Albert Heijn om rond te komen.
De avonden waren het ergst. Dan lag ik op mijn matras te staren naar het plafond en vroeg ik me af of iemand aan mij dacht. Soms belde Marjan – korte gesprekken over praktische zaken: ‘Heb je genoeg geld? Eet je wel goed?’ Maar echte warmte voelde ik niet.
Op een dag vond ik via Facebook mijn halfzusje Sanne – dochter van mijn moeder met een andere man. Ze woonde in Den Bosch en nodigde me uit om langs te komen. Ik nam de trein, zenuwachtig en hoopvol tegelijk. Sanne was open, vrolijk en leek totaal niet op mij. Toch voelde ik iets van verbondenheid toen ze zei: ‘Jij hoort er ook bij, Bart.’
We spraken vaker af; langzaam begon ik te geloven dat familie misschien toch meer is dan bloed alleen. Maar toen Sanne onze moeder vertelde over ons contact, kreeg ik een boze e-mail: ‘Laat Bart met rust! Hij hoort niet bij ons gezin.’
Die woorden brandden zich in mijn geheugen. Ik voelde me opnieuw verstoten, alsof mijn bestaan een vergissing was.
Jaren gingen voorbij. Ik studeerde uiteindelijk maatschappelijk werk aan de Hogeschool Utrecht – misschien omdat ik hoopte anderen te kunnen helpen waar mij dat nooit gelukt was. Tijdens stages zag ik kinderen zoals ik vroeger was: verloren blikken, stille hoop op liefde die nooit kwam.
Op een dag kwam er een meisje binnen bij de opvang waar ik werkte – Emma, acht jaar oud, met dezelfde lege ogen als ik vroeger had gehad. Ze klampte zich aan mij vast toen haar moeder haar achterliet voor de nachtopvang.
‘Komt mama morgen terug?’ vroeg ze zachtjes.
Ik slikte en knikte: ‘Ja, lieverd…’ Maar diep vanbinnen wist ik dat niets zeker was.
’s Avonds liep ik door Utrecht, langs de grachten waar verliefde stelletjes hand in hand liepen en gezinnen samen ijs aten op de kade. Ik voelde me onzichtbaar tussen al die mensen met hun vanzelfsprekende geluk.
Soms droomde ik dat mijn moeder ineens voor mijn deur stond, spijt had en alles goed wilde maken. Maar elke ochtend werd ik wakker in dezelfde lege kamer.
Nu ben ik dertig, woon samen met mijn vriendin Iris in een klein appartement in Lombok. Iris weet alles van mij; zij is de eerste die echt naar me luistert zonder oordeel of medelijden.
Toch blijft er altijd iets knagen – een leegte die niemand kan vullen.
‘Denk je dat we ooit echt kunnen kiezen wie onze familie is?’ vroeg Iris laatst terwijl we samen op de bank zaten.
Ik keek haar aan en haalde mijn schouders op.
‘Misschien wel,’ zei ik zachtjes. ‘Misschien is familie gewoon wie er blijft als iedereen weggaat.’
En soms vraag ik me af: kun je ooit echt thuiskomen als je nooit hebt geweten wat thuis is? Wat betekent familie voor jou?