In één klap alles kwijt: Het moment waarop ik ontdekte dat mijn kinderen niet van mij zijn

‘Hoe durf je dit nu pas te zeggen, Marieke?’ Mijn stem trilt, mijn handen klemmen zich om de rand van de keukentafel. Buiten tikt de regen tegen het raam, maar binnen is het stil. Té stil. Marieke kijkt me niet aan. Ze staart naar haar kopje thee, haar vingers draaien zenuwachtig aan haar trouwring.

‘Ik… ik wist niet hoe ik het moest vertellen, Bas.’ Haar stem is zacht, bijna onhoorbaar. ‘Ik was bang je kwijt te raken.’

Ik voel hoe mijn hart bonkt in mijn borstkas, alsof het elk moment kan breken. Mijn hoofd duizelt. De woorden die ze net heeft uitgesproken echoën door mijn hoofd: ‘Bas, er is iets wat je moet weten over de kinderen.’

Onze kinderen. Mijn kinderen. Dacht ik altijd.

‘Dus… je bedoelt…?’ Mijn stem slaat over. Ik kan het niet uitspreken. Ik wil het niet uitspreken.

Ze knikt, haar ogen vol tranen. ‘Het spijt me zo.’

Ik spring op van mijn stoel, loop naar het raam en staar naar buiten. De straat is leeg, op een enkele fietser na die zich haastig door de regen worstelt. Alles wat ik dacht te weten over mijn leven, over mezelf, valt in duigen.

‘Hoe lang weet je dit al?’ vraag ik met een stem die ik nauwelijks herken.

‘Sinds… sinds kort. Ik…’ Ze slikt. ‘Ik heb een brief gevonden van Jeroen.’

Jeroen. De naam snijdt als een mes door mijn gedachten. Haar oude vlam, die ze altijd afdeed als ‘een jeugdliefde’. Ik herinner me hun ongemakkelijke begroetingen op verjaardagen, de manier waarop ze soms net iets te lang naar elkaar keken.

‘Dus Jeroen is…’

Ze knikt weer. ‘Van Lotte zeker. En misschien ook van Daan.’

Mijn benen voelen slap aan. Ik zak terug op de stoel en verberg mijn gezicht in mijn handen. Alles wat ik dacht te zijn – vader, echtgenoot, gezinshoofd – is in één klap weg.

De dagen daarna zijn een waas. Ik functioneer op de automatische piloot: opstaan, ontbijten maken voor Lotte en Daan, naar mijn werk bij de gemeente fietsen, vergaderingen uitzitten zonder iets te horen van wat er gezegd wordt. Thuis probeer ik normaal te doen voor de kinderen, maar elke keer als ik hun gezicht zie, vraag ik me af: ben ik wel hun vader?

Op een avond zit ik met Daan op de bank. Hij kijkt naar me met zijn grote blauwe ogen – ogen die ik altijd aan mijn moeder deed denken. Nu twijfel ik aan alles.

‘Pap, waarom ben je zo stil de laatste tijd?’ vraagt hij.

Ik slik en probeer te glimlachen. ‘Gewoon moe van het werk, jongen.’

Maar binnenin woedt een storm.

De confrontatie met Marieke blijft hangen als een donkere wolk boven ons huis. We praten nauwelijks nog met elkaar. Als we al praten, gaat het over praktische zaken: wie haalt de kinderen op van hockey? Wie doet boodschappen? Alles wat ooit vanzelfsprekend was – samen lachen om domme tv-programma’s, samen plannen maken voor de zomervakantie – is weg.

Op een avond barst het los.

‘Waarom heb je het me nooit verteld?’ schreeuw ik terwijl de kinderen boven slapen.

Marieke huilt. ‘Ik was bang! Bang dat je weg zou gaan! Dat je alles kapot zou maken!’

‘Alles ís kapot!’ gil ik terug.

Ze zakt in elkaar op de keukenvloer en snikt. Ik voel me leeg en machteloos.

De weken slepen zich voort. Ik zoek afleiding in mijn werk, maar zelfs daar lukt het niet meer om me te concentreren. Mijn collega’s merken dat er iets mis is.

‘Gaat het wel goed met je, Bas?’ vraagt Pieter op een dag bij het koffiezetapparaat.

Ik wil zeggen dat alles prima is, maar in plaats daarvan voel ik tranen prikken achter mijn ogen.

‘Nee,’ fluister ik. ‘Alles is mis.’

Pieter legt zijn hand op mijn schouder en zegt niets. Soms is stilte genoeg.

’s Nachts lig ik wakker naast Marieke, die met haar rug naar me toe ligt. Ik staar naar het plafond en vraag me af hoe het zover heeft kunnen komen. Waar heb ik gefaald? Had ik iets kunnen zien? Had ik iets moeten voelen?

Op een dag besluit ik dat ik antwoorden nodig heb. Ik bel Jeroen.

‘Bas,’ zegt hij verbaasd als hij mijn naam hoort.

‘We moeten praten,’ zeg ik kortaf.

We spreken af in een café aan de rand van Utrecht. Het regent nog steeds – alsof het weer mijn stemming weerspiegelt.

Jeroen zit al aan een tafeltje als ik binnenkom. Hij ziet er ongemakkelijk uit, draait aan zijn bierglas.

‘Waarom?’ vraag ik zonder omwegen zodra ik ga zitten.

Hij zucht diep. ‘Het was nooit de bedoeling… Marieke en ik… We waren jong, dom misschien. Maar toen ze voor jou koos… dacht ik dat het over was.’

‘Maar dat was het niet,’ zeg ik bitter.

Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee.’

We zitten zwijgend tegenover elkaar. Alles wat gezegd moest worden hangt tussen ons in.

‘Weet Lotte het?’ vraagt hij uiteindelijk zachtjes.

‘Nee,’ zeg ik fel. ‘En dat blijft voorlopig zo.’

Als ik thuiskom, zit Marieke aan tafel met rode ogen en een stapel papieren voor zich: brieven van Jeroen, oude foto’s, herinneringen aan een leven waar ik nooit deel van uitmaakte.

‘Wat nu?’ vraagt ze zachtjes als ze me ziet.

Ik weet het niet meer. Alles in mij schreeuwt dat ik weg moet rennen, maar iets houdt me tegen: Lotte en Daan zijn nog steeds mijn kinderen – of ze nu biologisch van mij zijn of niet.

De dagen worden weken, de weken maanden. We gaan naar relatietherapie, proberen te praten over wat er gebeurd is. Soms lukt het, vaak niet. De pijn zit diep – dieper dan ik ooit had kunnen vermoeden.

Op een dag vraagt Lotte tijdens het avondeten: ‘Pap, waarom huilde mama gisterenavond?’

Ik kijk Marieke aan en voel tranen opwellen.

‘Soms gebeuren er dingen die heel moeilijk zijn,’ zeg ik zachtjes. ‘Maar we houden van jullie. Dat verandert nooit.’

Lotte knikt en pakt mijn hand vast onder tafel.

Langzaam begin ik te accepteren dat mijn leven nooit meer wordt zoals het was. Maar misschien hoeft dat ook niet. Misschien kan er uit deze puinhoop iets nieuws ontstaan – iets eerlijkers, echter dan voorheen.

Soms vraag ik me af: wat betekent vaderschap eigenlijk? Is het bloed? Of is het liefde? En als liefde genoeg is – kan ik dan ooit weer mezelf worden?