“Ik ben niet jouw huishoudster!” — Hoe ik mezelf verloor na twintig jaar huwelijk

‘Wat heb je vandaag eigenlijk gedaan, Marjolein? Behalve thuis zitten?’

De woorden van Erik snijden door de stilte van de keuken als een mes. Ik sta met mijn handen in het sop, de geur van afwasmiddel prikt in mijn neus. Mijn vingers zijn rimpelig, mijn rug doet pijn. Ik kijk niet op. Ik wil niet dat hij ziet dat ik huil.

‘Ik ben niet jouw huishoudster,’ fluister ik, maar het klinkt zwak, verloren in het geratel van de vaatwasser.

Twintig jaar geleden was ik iemand anders. Ik was Marjolein van Dijk, studente psychologie aan de Universiteit van Amsterdam, met wilde dromen en een hoofd vol plannen. Ik wilde reizen, schrijven, mensen helpen. Maar toen kwam Erik — charmant, ambitieus, met zijn donkere haar en die lach die alles goed leek te maken. We trouwden jong, kochten een huisje in Amstelveen en kregen twee kinderen: Lotte en Bram.

De eerste jaren waren mooi. We lachten veel, maakten plannen voor de toekomst. Maar langzaam sloop de sleur erin. Erik werkte steeds meer uren op kantoor, klom op tot afdelingshoofd bij een groot IT-bedrijf. Ik stopte met werken toen Bram werd geboren — ‘voor de kinderen’, zeiden we. Het leek logisch. Maar het was het begin van het einde van mezelf.

‘Mam, waar zijn mijn gymschoenen?’ roept Lotte vanaf boven.

‘In de gangkast!’ roep ik terug, terwijl ik de borden afdroog. Mijn dagen bestaan uit wassen, koken, schoonmaken, kinderen naar sport brengen en weer ophalen. Soms voelt het alsof ik een onzichtbare kracht ben die alles draaiende houdt, maar niemand ziet me echt.

Op verjaardagen vragen mensen altijd aan Erik hoe het op zijn werk gaat. Mij vragen ze hooguit hoe het met de kinderen is. Alsof ik zelf niet meer besta.

‘Je moet niet zo zeuren,’ zegt mijn moeder als ik haar bel en voorzichtig probeer uit te leggen hoe leeg ik me voel. ‘Je hebt toch alles? Een mooi huis, gezonde kinderen, een man met een goede baan.’

Maar wat als dat niet genoeg is? Wat als ik mezelf niet meer herken in de spiegel?

Op een avond zit ik op de rand van het bed. Erik komt binnen, zijn telefoon nog in zijn hand.

‘Kun je morgen Bram naar voetbal brengen? Ik heb een belangrijke meeting.’

‘Altijd jij,’ zeg ik zacht. ‘Altijd jouw werk dat voorgaat.’

Hij kijkt op, verbaasd. ‘Wat bedoel je nou weer? Jij bent toch thuis?’

‘Dat betekent niet dat ik geen leven heb!’ Mijn stem trilt. ‘Ik ben meer dan alleen moeder en huishoudster.’

Erik zucht diep en draait zich om. ‘Weet je wat jouw probleem is? Je zoekt problemen waar ze niet zijn.’

Die nacht lig ik wakker. Ik staar naar het plafond en vraag me af wanneer ik precies ben gestopt met dromen. Wanneer heb ik mezelf opgegeven?

De volgende dag besluit ik iets te veranderen. Ik zoek mijn oude notitieboekje op, vol met ideeën en verhalen uit mijn studententijd. Mijn handschrift is jonger, vrolijker — alsof het van iemand anders is.

‘Mam, wat doe je?’ vraagt Bram als hij me ziet schrijven aan de keukentafel.

‘Ik schrijf,’ zeg ik simpelweg.

Hij kijkt me even aan en haalt zijn schouders op. ‘Oké.’

Het voelt vreemd bevrijdend om weer iets voor mezelf te doen. Maar het schuldgevoel knaagt meteen aan me: had ik niet beter de was kunnen doen? Of alvast het avondeten voorbereiden?

Die avond probeer ik met Erik te praten.

‘Ik wil weer gaan werken,’ begin ik voorzichtig.

Hij fronst zijn wenkbrauwen. ‘Waarom? We hebben het toch goed zo?’

‘Jij misschien wel,’ zeg ik zacht. ‘Maar ik niet.’

Het gesprek loopt uit op ruzie. Erik begrijpt het niet — of wil het niet begrijpen. Hij zegt dat ik ondankbaar ben, dat hij hard werkt voor ons allemaal.

De dagen daarna hangt er een kille stilte in huis. Lotte merkt het als eerste op.

‘Waarom doen jullie zo raar tegen elkaar?’ vraagt ze tijdens het avondeten.

Ik slik moeizaam en kijk naar mijn bord. ‘Soms zijn papa en mama gewoon even niet zo blij,’ zeg ik.

Lotte knikt langzaam. ‘Jullie moeten gewoon praten,’ zegt ze wijs voor haar twaalf jaar.

Ik glimlach flauwtjes, maar voel me ellendig.

’s Nachts droom ik dat ik verdwaal in een groot huis met eindeloze gangen. Overal deuren die op slot zitten. Achter één deur hoor ik gelach — mijn eigen stem van vroeger, vrolijk en vrij. Maar hoe hard ik ook klop, niemand doet open.

Op een ochtend belt mijn zus Anouk onverwacht aan.

‘Je ziet er niet uit,’ zegt ze zonder omwegen als ze me binnenlaat.

Ik barst in huilen uit.

‘Ik weet niet meer wie ik ben,’ snik ik. ‘Alles draait om hen… nooit om mij.’

Anouk slaat haar armen om me heen. ‘Je bent Marjolein,’ fluistert ze. ‘En je mag er ook zijn.’

Met haar hulp schrijf ik me in voor een cursus creatief schrijven aan het buurthuis. De eerste les zit ik trillend op mijn stoel tussen onbekenden, maar als ik begin te schrijven voel ik iets ontwaken wat lang heeft geslapen.

Langzaam begin ik kleine dingen voor mezelf te doen: een wandeling langs de Amstel zonder doel, koffie drinken met een oude vriendin, een boek lezen zonder gestoord te worden.

Erik merkt de veranderingen op.

‘Je bent anders de laatste tijd,’ zegt hij op een avond terwijl hij naast me op de bank zit.

‘Ik probeer mezelf terug te vinden,’ antwoord ik eerlijk.

Hij kijkt weg. ‘En wat betekent dat voor ons?’

Ik weet het niet zeker. Maar voor het eerst in jaren voel ik hoop — hoop dat er meer is dan dit leven waarin alles om anderen draait.

Op een dag sta ik voor de spiegel en zie ik mezelf weer een beetje terug: Marjolein met haar eigen dromen en verlangens.

Misschien is het nog niet te laat om opnieuw te beginnen.

Hebben jullie je ooit afgevraagd wie je bent geworden na al die jaren zorgen voor anderen? Wanneer was de laatste keer dat je iets deed alleen voor jezelf?