“Ik ben niet jouw huishoudster!” — Hoe ik mezelf verloor en terugvond na twintig jaar huwelijk
‘Ik ben niet jouw huishoudster!’ Mijn stem trilde, maar ik liet hem niet zakken. De regen tikte onophoudelijk tegen het raam, alsof het mijn woede probeerde te sussen. Jeroen keek me aan met die lege blik die ik de laatste jaren zo goed kende. ‘Wat bedoel je nou weer, Marjolein? Ik vraag alleen of je misschien even de was had kunnen doen. Je was toch thuis?’
Ik voelde hoe mijn handen zich tot vuisten balden. Twintig jaar geleden was ik verliefd op deze man, zijn humor, zijn zachte ogen. Nu leek hij een vreemde. ‘Weet je eigenlijk wel wat ik allemaal doe? Of zie je alleen wat er niet gedaan is?’ Mijn stem sloeg over. In de keuken hoorde ik onze dochter, Lotte, haar stoel verschuiven. Ze was zeventien en had de laatste tijd steeds vaker haar oordoppen in als we ruzieden.
‘Mam, laat maar,’ hoorde ik haar zachtjes zeggen. Maar ik kon niet meer stoppen. ‘Nee, Lotte. Dit moet gezegd worden.’ Ik draaide me weer naar Jeroen. ‘Elke dag zorg ik voor alles hier. Voor jou, voor Lotte, voor het huis, voor je moeder als ze weer eens valt. En toch lijkt het nooit genoeg.’
Jeroen zuchtte, pakte zijn jas en liep zonder iets te zeggen naar buiten. De deur sloeg hard dicht. Ik bleef achter in de stilte, alleen met het geluid van de regen en mijn eigen hartslag die bonkte in mijn oren.
Die nacht lag ik wakker. Ik staarde naar het plafond en probeerde te bedenken wanneer het mis was gegaan. Was het toen Lotte werd geboren en ik stopte met werken? Of toen Jeroen steeds vaker overwerkte en ik alles opving? Ik wist het niet meer. Ik wist alleen dat ik mezelf kwijt was.
De volgende ochtend stond ik op uit gewoonte. Ontbijt maken, broodtrommels vullen, de vaatwasser uitruimen. Lotte kwam de keuken in, haar ogen rood van het huilen. ‘Mam… Gaat het wel?’
Ik wilde zeggen dat alles goed was, maar de leugen bleef in mijn keel steken. ‘Nee, Lot. Het gaat niet goed.’ Ze knikte en sloeg haar armen om me heen.
Die dag besloot ik dat er iets moest veranderen. Ik pakte mijn oude notitieboekje uit een la en begon te schrijven: Wie ben ik? Wat wil ik? De vragen voelden vreemd, alsof ze niet bij mij hoorden.
Jeroen kwam die avond laat thuis. Hij rook naar bier en zijn ogen stonden dof. ‘Sorry,’ mompelde hij. ‘Het is gewoon… druk op werk.’
‘Het gaat niet alleen om werk, Jeroen,’ zei ik zachtjes. ‘We zijn elkaar kwijt.’
Hij keek me aan, maar zei niets meer.
De weken daarna probeerde ik mezelf terug te vinden. Ik schreef me in voor een cursus schilderen in het buurthuis, iets wat ik altijd al had willen doen maar nooit durfde. De eerste keer dat ik met trillende handen een kwast vasthield, voelde ik me weer even Marjolein van vroeger — niet alleen moeder of vrouw van.
Thuis werd de spanning steeds groter. Jeroen vond het maar onzin dat ik ’s avonds weg was. ‘Wie zorgt er dan voor het eten?’ vroeg hij op een avond.
‘Jij kunt toch ook koken?’ antwoordde ik kalm.
Hij lachte schamper. ‘Sinds wanneer doe jij zo?’
‘Sinds nu,’ zei ik.
Lotte keek me aan met een mengeling van trots en bezorgdheid.
Op een avond kwam Jeroen niet thuis slapen. Hij stuurde een appje: “Blijf bij een collega crashen.” Mijn hart kromp ineen. Was dit het begin van het einde? Of juist van iets nieuws?
De dagen daarna leefden we langs elkaar heen. Lotte probeerde ons te ontwijken, at op haar kamer en kwam alleen naar beneden als ze dacht dat we niet zouden ruziën.
Op een zondagmiddag zat ik in het park met mijn schildersezel toen mijn telefoon ging. Het was mijn schoonmoeder, Truus.
‘Marjolein, lieverd… Gaat het wel? Jeroen zegt dat je zo veranderd bent.’
Ik slikte. ‘Truus, ik ben altijd al zo geweest. Alleen nu durf ik het te laten zien.’
Ze zweeg even. ‘Ik snap het wel hoor… Maar pas op dat je niet alles kwijtraakt.’
Die woorden bleven hangen.
’s Avonds zat Jeroen aan tafel toen ik thuiskwam.
‘We moeten praten,’ zei hij.
Ik knikte en ging tegenover hem zitten.
‘Ik weet niet of dit nog werkt,’ begon hij voorzichtig. ‘We zijn zo ver uit elkaar gegroeid.’
Ik voelde tranen prikken maar hield me groot. ‘Misschien is dat zo. Maar ik kan niet meer terug naar hoe het was.’
Hij keek weg. ‘En Lotte dan?’
‘Lotte verdient ouders die gelukkig zijn,’ zei ik zacht.
Er volgde een lange stilte waarin alleen het tikken van de klok hoorbaar was.
De weken daarna spraken we veel — soms boos, soms verdrietig, soms hoopvol. We besloten samen in relatietherapie te gaan, voor onszelf en voor Lotte.
Het was zwaar. Oude wonden kwamen boven; verwijten vlogen over tafel. Maar langzaam leerden we elkaar opnieuw kennen — zonder maskers, zonder vanzelfsprekendheden.
Op een dag vroeg Lotte: ‘Mam, ben je nu gelukkiger?’
Ik dacht na en glimlachte voorzichtig. ‘Ik denk het wel, lieverd. Omdat ik eindelijk mezelf mag zijn.’
Nu, maanden later, is niets meer zoals vroeger — en toch voelt alles echter dan ooit. Jeroen en ik wonen nog samen, maar als partners die elkaar ruimte geven om te groeien. Soms is het pijnlijk; soms voelt het als opnieuw beginnen.
Soms kijk ik in de spiegel en herken ik mezelf weer — met rimpels van verdriet én van lachen.
En dan vraag ik me af: hoeveel vrouwen zijn zichzelf kwijtgeraakt zonder dat iemand het zag? En durven we samen te zoeken naar wie we echt zijn?