Tien dochters en één verlangen: Mijn strijd tussen familie, verwachtingen en mezelf
‘Weer een meisje, Marieke? Wanneer komt die jongen nou eens?’
De stem van mijn schoonmoeder, Truus, snijdt door de stilte in onze kleine keuken in het dorpje Linschoten. Haar ogen priemen in de mijne terwijl ze haar kopje thee neerzet. Mijn handen trillen als ik de vaatdoek uitwring. Buiten tikt de regen tegen het raam, alsof zelfs de hemel meedoet aan haar verwijtende toon.
‘Misschien… misschien wordt het deze keer anders,’ fluister ik, mijn blik op mijn buik gericht. Ik ben acht maanden zwanger van ons tiende kind. Negen dochters heb ik al – Anne, Lotte, Sanne, Fien, Noor, Isa, Roos, Maud en Tess – allemaal met hun eigen karakter, hun eigen dromen. Maar voor mijn man Jan en zijn familie lijkt dat niet genoeg.
‘Je weet hoe belangrijk het is voor Jan,’ zegt Truus zacht, maar haar woorden zijn als stenen in mijn maag. ‘Een jongen om de naam voort te zetten. Het bedrijf…’
Ik knik zwijgend. Het familiebedrijf – een kleine bakkerij aan de Dorpsstraat – is al generaties in handen van de Van Dijks. Jan werkt er dag en nacht, net als zijn vader vroeger. En nu verwachten ze dat er eindelijk een zoon komt die het stokje overneemt.
Die avond zit Jan zwijgend aan tafel. De meisjes giechelen om een grapje van Fien, maar Jan lacht niet mee. Hij staart naar zijn bord stamppot alsof hij daar het antwoord zoekt op zijn teleurstelling.
‘Misschien… misschien moeten we gewoon blij zijn met wat we hebben,’ probeer ik voorzichtig.
Hij kijkt op, zijn blauwe ogen dof. ‘Je weet wat het betekent voor ons, Marieke. Voor mijn vader… voor mij.’
Ik voel me verscheurd tussen hun verwachtingen en mijn eigen gevoelens. Mijn dochters zijn alles voor me. Ik zie hun kracht, hun zachtheid, hun potentieel. Maar telkens als ik hun namen noem, zie ik de teleurstelling in de ogen van mijn man en schoonmoeder.
De dagen worden weken. De spanning groeit met mijn buik. In het dorp fluisteren mensen achter mijn rug om. Op het schoolplein hoor ik moeders praten: ‘Zou het nu eindelijk een jongen zijn?’
Op een dag komt Anne thuis met tranen in haar ogen. ‘Mama, waarom willen mensen dat wij jongens waren?’
Mijn hart breekt. Ik trek haar dicht tegen me aan. ‘Jullie zijn perfect zoals jullie zijn,’ zeg ik, maar ik weet dat ze mijn onzekerheid voelt.
’s Nachts lig ik wakker naast Jan. Ik hoor zijn ademhaling, zwaar en onrustig. In het donker durf ik eindelijk te fluisteren wat ik voel: ‘Wat als het weer een meisje is?’
Hij draait zich om, zijn rug naar mij toe. ‘Dan proberen we het nog een keer.’
Die woorden snijden dieper dan hij ooit zal weten.
De bevalling komt vroeg in de ochtend, terwijl de regen nog steeds tegen het raam slaat. Jan is er nauwelijks bij; hij staat met zijn telefoon in de hand te wachten op nieuws van de bakkerij. Mijn moeder – lieve Els – houdt mijn hand vast en veegt het zweet van mijn voorhoofd.
‘Je doet het goed, meisje,’ fluistert ze bemoedigend.
Na uren van pijn en angst klinkt eindelijk het gehuil van een baby door de kamer.
‘Het is… een meisje,’ zegt de verloskundige zacht.
De stilte die volgt is oorverdovend.
Jan verlaat zonder iets te zeggen de kamer. Mijn moeder drukt me stevig tegen zich aan terwijl ik huil – niet om het feit dat ik weer een dochter heb gekregen, maar om alles wat er niet wordt gezegd.
De dagen na de geboorte zijn zwaar. De meisjes zijn dolblij met hun nieuwe zusje – Emma – maar Jan is afstandelijker dan ooit. Hij slaapt op de bank en spreekt nauwelijks tegen me.
Op een avond barst ik uit tegen hem: ‘Waarom kun je niet gewoon blij zijn? Kijk naar onze meiden! Ze zijn slim, sterk… Ze kunnen alles wat een jongen kan!’
Hij kijkt me aan met een blik vol verdriet en frustratie. ‘Het gaat niet alleen om mij, Marieke. Het is traditie… Het is wie wij zijn.’
‘En wie ben ík dan? Wie zijn onze dochters? Zijn wij dan niets waard?’
De woorden hangen tussen ons in als een onzichtbare muur.
De weken verstrijken. De bakkerij draait door; Jan werkt steeds langer en komt laat thuis. Ik voel me steeds meer alleen in ons huis vol leven.
Op een dag komt Truus langs met een stapel oude foto’s van de familie Van Dijk – mannen in bakkersschorten, jongens met meel op hun wangen.
‘Zie je?’ zegt ze zacht terwijl ze een foto van Jans vader als kind laat zien. ‘Het hoort zo.’
Ik kijk naar haar handen – rimpelig, maar sterk – en besef dat ook zij ooit deze druk heeft gevoeld.
‘s Avonds zit ik met Anne op bed. Ze vraagt: ‘Mama, wil jij eigenlijk wel een jongen?’
Ik slik en denk na over haar vraag. ‘Ik wil dat jullie gelukkig zijn,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Dat is alles wat telt.’
Maar diep vanbinnen weet ik dat ik mezelf ben kwijtgeraakt tussen al deze verwachtingen.
Op een dag besluit ik dat het genoeg is geweest. Ik schrijf een brief aan Jan:
‘Lieve Jan,
Ik hou van jou en van onze dochters. Maar ik kan niet langer leven naar wat anderen willen dat ik ben of doe. Ik wil dat onze meiden weten dat ze goed genoeg zijn – precies zoals ze zijn.’
Ik leg de brief op zijn kussen en neem Emma in mijn armen. Buiten breekt eindelijk de zon door na weken van regen.
Jan leest de brief die avond en komt stilletjes naast me zitten op bed.
‘Het spijt me,’ zegt hij zachtjes. ‘Ik ben bang geweest… Bang om te falen als zoon, als vader.’
Ik pak zijn hand vast. ‘We falen niet als we kiezen voor liefde boven traditie.’
Voor het eerst in maanden voel ik hoop.
Soms vraag ik me af: hoeveel generaties moeten er nog voorbijgaan voordat we onze kinderen accepteren zoals ze zijn? Wanneer is liefde eindelijk genoeg?