In de Schaduw van Verwachtingen: Mijn Leven als Kind van Mijn Ouders
‘Waarom kun je niet gewoon doen wat we vragen, Martijn?’ De stem van mijn moeder galmt nog na in mijn hoofd, zelfs nu ik hier alleen op mijn kamer zit. Mijn handen trillen, mijn hart bonkt in mijn borstkas. Ik ben 27, maar voel me weer dat jongetje van acht dat met een knoop in zijn maag naar beneden liep als hij zijn naam hoorde schallen door het huis in Amersfoort.
Mijn ouders, Henk en Marijke, waren altijd duidelijk: hun verwachtingen waren geen suggesties, maar wetten. ‘Jij bent onze hoop, Martijn,’ zei mijn vader vaak, terwijl hij met zijn hand op mijn schouder kneep. ‘Jij gaat het verder schoppen dan wij ooit konden.’ Maar wat als ik dat niet wilde? Wat als ik gewoon mezelf wilde zijn?
Op school deed ik altijd mijn best. Niet omdat ik het leuk vond, maar omdat ik wist dat een 7 niet genoeg was. ‘Een 7? Waarom geen 8?’ vroeg mijn moeder dan, haar wenkbrauwen opgetrokken. Mijn zusje, Sanne, leek er minder last van te hebben. Zij was het zonnetje in huis, de rebel die zich niets aantrok van de regels. Maar ik? Ik was de oudste, de verantwoordelijke, de buffer tussen hun verwachtingen en de werkelijkheid.
‘Martijn, kun je even helpen met de boodschappen?’ riep mijn moeder op een zaterdagmiddag. Ik zat net midden in een spannend hoofdstuk van een boek dat ik stiekem had geleend uit de bibliotheek. ‘Nu!’ voegde ze eraan toe toen ik niet direct reageerde. Ik legde het boek weg en liep naar beneden. ‘Je weet toch dat we op je rekenen,’ zei ze terwijl ze me de tassen overhandigde. Ik knikte zwijgend.
Het werd een patroon: alles wat ik deed, deed ik voor hen. Mijn studiekeuze – bedrijfskunde aan de Universiteit Utrecht – was niet mijn droom, maar die van mijn vader. ‘Met die studie kun je overal terecht,’ zei hij trots tegen zijn vrienden tijdens verjaardagen. Niemand vroeg ooit wat ík wilde.
Toen ik op kamers ging in Utrecht, dacht ik dat het beter zou worden. Maar elke zondag zat ik weer aan tafel bij mijn ouders, luisterend naar hun verhalen over hoe zwaar ze het hadden gehad vroeger. ‘We hebben alles voor jullie opgegeven,’ zei mijn moeder dan met een zucht. ‘Het minste wat je kunt doen is iets teruggeven.’
Ik probeerde te voldoen aan hun verwachtingen: goede cijfers halen, bijbaantjes nemen om niet tot last te zijn, zelfs hun administratie bijhouden omdat ze daar zelf niet uitkwamen. Maar hoe meer ik gaf, hoe leger ik me voelde.
Op een dag, vlak voor mijn afstuderen, barstte de bom. Mijn vader had gehoord dat ik misschien niet direct een baan zou nemen na mijn studie. ‘Wat denk je wel niet?’ schreeuwde hij door de telefoon. ‘Wij hebben alles voor jou gedaan! Je gaat toch niet nu al falen?’
Ik voelde iets breken in mij. ‘Misschien wil ik gewoon even ademhalen,’ fluisterde ik. Aan de andere kant bleef het stil.
Die zomer trok ik me steeds meer terug. Mijn vrienden merkten het op. ‘Je bent zo afwezig, Martijn,’ zei Jeroen op een avond in café De Beurs. ‘Wat is er aan de hand?’ Ik haalde mijn schouders op. Hoe leg je uit dat je je hele leven hebt geleefd voor anderen?
Sanne kwam onverwacht langs in mijn studentenkamer. Ze keek me doordringend aan. ‘Waarom laat je ze zo over je heen lopen?’ vroeg ze zachtjes. Ik haalde mijn schouders op. ‘Ze zijn onze ouders.’
‘Ja, maar jij bent ook iemand,’ zei ze fel. ‘Wanneer ga je eens voor jezelf kiezen?’
Die woorden bleven hangen. Voor het eerst vroeg ik me af wie Martijn eigenlijk was zonder hun verwachtingen.
Ik besloot een paar weken weg te gaan – alleen, naar Texel. Op het strand voelde ik voor het eerst in jaren rust. Geen stemmen die me vertelden wat ik moest doen, geen lijstjes met taken die afgevinkt moesten worden.
Op een avond belde mijn moeder. Haar stem klonk bezorgd: ‘Waar ben je? Je vader maakt zich zorgen.’
‘Ik heb tijd voor mezelf nodig,’ zei ik zacht.
‘Maar… wij hebben je nodig.’
‘En ik heb mezelf nodig,’ antwoordde ik.
Het bleef stil aan de andere kant.
Toen ik terugkwam, was niets meer hetzelfde. Mijn ouders waren afstandelijker, bijna koel. Tijdens het kerstdiner dat jaar werd er nauwelijks gesproken. Sanne probeerde het ijs te breken met grappen, maar niemand lachte echt.
Na het eten trok mijn vader me apart in de gang.
‘We begrijpen niet wat er met je aan de hand is,’ zei hij zacht.
‘Ik wil gewoon mezelf kunnen zijn,’ antwoordde ik.
Hij keek me aan alsof hij me voor het eerst zag.
De maanden daarna werd het contact minder frequent. Soms voelde dat als falen – alsof ik hen tekortdeed door niet meer alles voor hen te doen. Maar langzaam begon ik te ontdekken wie ík was: iemand die graag schrijft, die houdt van wandelen in de natuur, die vrienden heeft die hem waarderen om wie hij is en niet om wat hij doet.
Sanne bleef mijn steunpilaar. ‘Je bent dapper,’ zei ze op een dag terwijl we samen door het bos liepen bij Soestduinen.
‘Dapper? Ik voel me vooral schuldig.’
‘Dat is precies waarom het dapper is,’ antwoordde ze.
Nu, jaren later, heb ik nog steeds contact met mijn ouders – maar op míjn voorwaarden. Soms is het ongemakkelijk stil aan tafel; soms laait het oude vuur weer op als ze proberen te sturen of te eisen. Maar nu weet ik: hun liefde mag geen beloning zijn voor opoffering.
Soms vraag ik me af: hoeveel kinderen in Nederland leven nog steeds in de schaduw van ouderlijke verwachtingen? En wanneer durven we eindelijk te kiezen voor onszelf?