Familiebanden: Tussen Twijfel en Vertrouwen
‘Dus je zegt dat ze niet van mij is?’ Mark’s stem trilt, zijn ogen zoeken de mijne, maar ik zie vooral verwarring en pijn. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik sta in onze kleine keuken in Utrecht, de geur van verse koffie hangt nog in de lucht, maar alles smaakt bitter. Onze dochter, Sophie, slaapt boven. Ze is pas drie weken oud.
‘Mark, hoe kun je dat denken?’ Mijn stem breekt. Ik voel de tranen prikken, maar ik wil niet huilen. Niet nu. Niet weer.
Hij draait zich om, loopt naar het raam en staart naar buiten. ‘Mam zegt dat…’
‘Mam zegt?’ Ik kan het niet geloven. ‘Mark, luister je nu echt naar haar? Ze heeft altijd iets tegen mij gehad!’
Hij draait zich langzaam om. ‘Ze zegt dat Sophie niet op mij lijkt. Dat ze…’
‘Dat ze wat?’ Mijn stem wordt scherper. Ik voel hoe de woede opwelt, vermengd met angst. ‘Dat ze te donker is? Dat haar ogen niet blauw zijn? Mark, dit is belachelijk!’
Hij zucht diep. ‘Ik weet het niet meer, Marleen. Alles is zo verwarrend. Sinds Sophie er is…’
Ik onderbreek hem: ‘Sinds Sophie er is, doet jouw moeder alles om ons uit elkaar te drijven!’
De stilte die volgt is ondraaglijk. Ik hoor het zachte tikken van de klok boven de deur. In mijn hoofd razen gedachten. Hoe kan ik hem overtuigen? Hoe kan ik bewijzen dat ik trouw ben geweest?
Die avond lig ik wakker naast Mark. Zijn rug naar mij toe, zijn ademhaling zwaar. Ik denk terug aan de eerste keer dat ik Nora ontmoette. Ze had me strak aangekeken, haar lippen tot een dunne streep getrokken. ‘Jij komt uit een ander nest,’ had ze gezegd. ‘Wij zijn Van Dijkers, wij houden onze familie zuiver.’ Toen lachte ze, maar haar ogen lachten niet mee.
De volgende ochtend zit ik met Sophie op schoot aan tafel als Nora onaangekondigd binnenkomt. Ze kijkt nauwelijks naar mij, loopt direct naar Mark en legt haar hand op zijn arm.
‘Je moet voor jezelf opkomen, jongen,’ zegt ze zacht. ‘Je weet wat er op het spel staat.’
Ik voel hoe mijn handen trillen. ‘Nora, wat probeer je te bereiken? Wil je dat Mark en ik uit elkaar gaan? Wil je je kleindochter niet leren kennen?’
Ze kijkt me aan met een kille blik. ‘Ik wil alleen dat mijn zoon gelukkig is. En zeker weet dat hij niet voor andermans kind zorgt.’
Mark zegt niets. Hij kijkt naar zijn moeder, dan naar mij, en weer weg.
Na haar vertrek barst ik in tranen uit. Mark probeert me te troosten, maar zijn aanraking voelt vreemd, afstandelijk.
De dagen daarna worden een hel. Mark praat nauwelijks met me. Hij werkt langer door op kantoor in Amersfoort, komt laat thuis en eet zwijgend zijn eten op. Sophie huilt veel; ik weet niet of ze mijn spanning voelt of gewoon last heeft van krampjes.
Op een avond kan ik het niet meer aan. Ik pak Sophie op en loop naar het park om de hoek. De lucht is zwaar van regen, maar ik moet eruit.
‘Waarom gebeurt dit?’ fluister ik tegen Sophie terwijl ik haar wieg. ‘Waarom gelooft hij me niet?’
Mijn telefoon trilt in mijn jaszak: een bericht van mijn zus Linda.
‘Hoe gaat het? Je klinkt zo gespannen aan de telefoon.’
Ik bel haar terug en barst meteen los: ‘Linda, ik weet het niet meer! Mark gelooft me niet! Nora blijft maar stoken!’
Linda zucht aan de andere kant van de lijn. ‘Kom morgen bij mij eten. Je hoeft dit niet alleen te doen.’
De volgende dag neem ik Sophie mee naar Linda’s appartement in Zeist. Het voelt als thuiskomen: warme thee, zachte dekens, geen oordeel.
‘Waarom haat ze me zo?’ vraag ik terwijl Linda Sophie vasthoudt.
‘Omdat jij iets hebt wat zij nooit zal hebben: Marks liefde,’ zegt Linda zacht.
Ik huil in haar armen tot ik geen tranen meer over heb.
Als ik thuiskom die avond zit Mark aan tafel met een envelop voor zich.
‘Wat is dat?’ vraag ik voorzichtig.
Hij kijkt me aan met rode ogen. ‘Een DNA-test.’
Mijn hart staat stil.
‘Wil je dat echt?’ fluister ik.
Hij knikt langzaam. ‘Ik weet het niet meer, Marleen. Ik wil gewoon zekerheid.’
Ik voel me verraden, maar ergens ook opgelucht: eindelijk duidelijkheid.
De weken tot de uitslag zijn ondraaglijk. Nora blijft bellen, stuurt zelfs foto’s van Mark als baby naast foto’s van Sophie met opmerkingen als: ‘Zie je het verschil?’
Ik probeer sterk te blijven voor Sophie, maar soms breek ik midden op de dag en huil ik in haar kamertje terwijl zij vredig slaapt.
Op een regenachtige dinsdag komt de brief binnen. Mark opent hem met trillende handen terwijl ik tegenover hem zit aan tafel.
Hij leest stilletjes en begint te huilen.
‘Ze is van mij,’ fluistert hij uiteindelijk.
Ik sla mijn handen voor mijn gezicht en snik het uit – van opluchting, van verdriet om alles wat verloren is gegaan in deze weken vol twijfel.
Mark komt naast me zitten en pakt mijn hand vast.
‘Het spijt me zo,’ zegt hij zacht.
Maar het voelt anders nu – alsof er iets gebroken is dat niet zomaar te lijmen valt.
Die avond stuur ik Nora een bericht: ‘Sophie is jouw kleindochter. Maar zolang je mij niet respecteert als moeder en vrouw van jouw zoon, ben je hier niet welkom.’
Ze reageert niet.
De maanden daarna proberen Mark en ik onze relatie te herstellen. Het vertrouwen groeit langzaam terug, maar soms zie ik nog twijfel in zijn ogen als hij naar Sophie kijkt.
Op een dag vraagt hij: ‘Denk je dat we ooit weer worden zoals vroeger?’
Ik weet het niet zeker.
Soms vraag ik me af: hoeveel kan een gezin verdragen voordat het breekt? En hoeveel liefde is er nodig om alles weer heel te maken?