De Onzichtbare Scheuren: Mijn Leven met Onhaalbare Verwachtingen

‘Waarom kun je nooit gewoon luisteren, Jeremy?’ Mijn stem trilt, mijn handen klemmen zich om de rand van het aanrecht. Buiten tikt de regen tegen het raam, maar binnen is het stil. Te stil. Jeremy kijkt me aan, zijn ogen donker, zijn mond een strakke streep. ‘Christina, ik probeer het… maar jij zegt nooit wat je echt wilt.’

Die woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Want hij heeft gelijk. Ik zeg nooit wat ik echt wil. Ik verwacht dat hij het aanvoelt, dat hij begrijpt wat ik nodig heb zonder dat ik het hoef uit te spreken. Maar zo werkt het niet, weet ik nu. Toch blijf ik zwijgen, gevangen in mijn eigen teleurstelling.

Het begon allemaal zo mooi. We ontmoetten elkaar op een regenachtige zaterdag in Utrecht, bij de bloemenkraam op de markt. Hij kocht zonnebloemen voor zijn moeder, ik stond te twijfelen tussen tulpen en rozen. Hij glimlachte naar me, vroeg of ik hulp nodig had. Zijn stem was warm, zijn ogen vriendelijk. Het voelde als thuiskomen.

We werden verliefd, snel en heftig. Onze vrienden zeiden dat we voor elkaar gemaakt waren. Mijn moeder, Marijke, was dol op hem – eindelijk een man die niet bang was om zijn gevoelens te tonen. Mijn vader, Henk, was sceptischer. ‘Verliefdheid is mooi, maar het leven is geen sprookje,’ zei hij tijdens het kerstdiner dat eerste jaar.

Ik lachte het weg. Natuurlijk was het leven geen sprookje, maar met Jeremy voelde alles lichter. We verhuisden samen naar een klein appartement in Amersfoort, met uitzicht op de grachten. We maakten plannen voor de toekomst: reizen naar Italië, een hond nemen, misschien ooit kinderen.

Maar ergens onderweg begonnen de scheuren te ontstaan. Kleine dingen eerst – hij vergat boodschappen te doen, liet zijn sokken overal slingeren. Ik zei er niets van, maar voelde me steeds meer geïrriteerd. Waarom zag hij niet dat ik moe was na mijn werk in het ziekenhuis? Waarom vroeg hij nooit hoe mijn dag was?

Op een avond zat ik op de bank, mijn hoofd bonzend van de stress na een dubbele dienst. Jeremy kwam binnen, gooide zijn jas op de stoel en plofte naast me neer met zijn telefoon. Geen kus, geen blik. Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen.

‘Gaat het?’ vroeg hij uiteindelijk zonder op te kijken.

‘Ja hoor,’ loog ik.

Hij knikte en scrolde verder.

Die avond lag ik wakker in bed naast hem, luisterend naar zijn rustige ademhaling. Mijn gedachten tolden: waarom voelt het alsof ik alles alleen moet dragen? Waarom begrijpt hij niet dat ik soms gewoon even vastgehouden wil worden?

De weken werden maanden. We spraken minder met elkaar, leefden langs elkaar heen als huisgenoten in plaats van geliefden. Mijn moeder merkte het op toen ze kwam eten.

‘Is alles goed tussen jullie?’ vroeg ze zacht terwijl Jeremy de keuken in liep.

‘Natuurlijk mam,’ zei ik snel.

Ze keek me aan met die blik die moeders hebben als ze weten dat je liegt.

Op een dag kwam Jeremy thuis met een bos bloemen – tulpen dit keer – en een glimlach die niet tot zijn ogen reikte.

‘Ik dacht… misschien kunnen we samen iets leuks doen dit weekend?’

Ik wilde ja zeggen, wilde hem omhelzen en alles vergeten. Maar in plaats daarvan hoorde ik mezelf zeggen: ‘Misschien moet je eerst eens luisteren naar wat ik nodig heb.’

Hij keek me aan alsof ik in een andere taal sprak.

‘Wat bedoel je?’

En daar stond ik weer, gevangen tussen wat ik voelde en wat ik durfde te zeggen.

De ruzies werden feller. Soms schreeuwden we tegen elkaar tot diep in de nacht; soms negeerden we elkaar dagenlang. Ik zocht steun bij mijn vriendin Sanne, die altijd klaarstond met thee en begrip.

‘Misschien verwachten jullie te veel van elkaar,’ zei ze voorzichtig terwijl ze een koekje doormidden brak.

‘Ik wil gewoon dat hij mij begrijpt zonder dat ik alles hoef uit te leggen,’ zuchtte ik.

‘Maar Christina… mensen kunnen geen gedachten lezen.’

Ik wist dat ze gelijk had, maar het voelde als toegeven aan iets wat ik niet wilde accepteren: dat liefde niet vanzelfsprekend is, dat je moet blijven praten en luisteren.

Op een avond kwam Jeremy laat thuis van zijn werk bij de gemeente. Ik zat aan tafel met een glas wijn en een stapel onbetaalde rekeningen voor me.

‘We moeten praten,’ zei hij zonder omwegen.

Mijn hart bonsde in mijn borstkas.

‘Ik kan dit niet meer,’ zei hij zacht. ‘Het voelt alsof we elkaar alleen nog maar teleurstellen.’

Ik wilde protesteren, hem vertellen dat we konden vechten voor wat we hadden. Maar er kwam niets uit mijn mond behalve tranen.

We besloten uit elkaar te gaan. Hij trok tijdelijk in bij zijn broer in Hilversum; ik bleef achter in ons lege appartement vol herinneringen aan wat ooit was.

De eerste weken voelde alles als overleven. Ik werkte dubbele diensten om niet te hoeven nadenken. Mijn moeder belde elke dag; mijn vader stuurde appjes met slechte grappen om me op te vrolijken.

Langzaam begon ik te beseffen hoeveel van mijn verdriet voortkwam uit verwachtingen die ik nooit had uitgesproken – niet naar Jeremy toe, maar ook niet naar mezelf. Ik had gedacht dat liefde vanzelf alles zou oplossen; dat hij zou weten wat ik nodig had zonder dat ik het hoefde te zeggen.

Op een regenachtige middag zat ik in het park met Sanne.

‘Denk je dat je ooit weer verliefd wordt?’ vroeg ze voorzichtig.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Misschien wel… maar dan wil ik leren om eerlijker te zijn over wat ik voel.’

Ze glimlachte en kneep in mijn hand.

Nu, maanden later, kijk ik terug op alles wat er gebeurd is en vraag ik me af: hoeveel relaties gaan kapot aan dingen die nooit worden uitgesproken? Hoe vaak verwachten we van anderen dat ze onze gedachten lezen? Misschien is echte liefde wel gewoon durven zeggen wat je nodig hebt – ook als dat eng is.