Altijd Achter Hem Gestaan: Het Verhaal van Marjan en Kees

‘Dus… dat was het dan?’ Mijn stem trilde, maar ik probeerde het niet te laten merken. Kees keek me niet aan. Zijn ogen dwaalden over de houten vloer van onze woonkamer, de kamer waar we samen zo vaak gelachen hadden, waar onze kinderen hun eerste stapjes hadden gezet.

‘Marjan, ik…’ Hij zuchtte diep, alsof hij de woorden uit zijn tenen moest trekken. ‘We zijn uit elkaar gegroeid. Jij begrijpt dat toch ook wel?’

Uit elkaar gegroeid? Ik voelde hoe mijn hart in mijn borst bonsde. Twintig jaar geleden had ik alles opgegeven voor hem. Mijn baan als verpleegkundige, mijn vrienden in Groningen, zelfs mijn liefde voor schilderen. Alles om Kees te steunen in zijn droom: een eigen fietsenzaak in Amersfoort. Ik was zijn rechterhand, zijn secretaresse, zijn boekhouder, zijn psycholoog. En nu… nu was ik blijkbaar overbodig.

‘Kees, hoe kun je dat zeggen? We hebben samen alles opgebouwd! Jouw succes is ook mijn succes!’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Misschien is dat juist het probleem. Het is altijd míjn succes geweest. Jij hebt jezelf weggecijferd, Marjan. Ik weet niet eens meer wie jij bent.’

Zijn woorden sneden dieper dan ik had verwacht. Wie was ik eigenlijk? De afgelopen jaren waren een waas van zorgen voor de kinderen – Lotte en Bram – het huishouden draaiende houden en Kees’ bedrijf ondersteunen. Ik wist precies hoe hij zijn koffie dronk, wanneer hij zijn rust nodig had, welke sokken hij het liefst droeg op maandag. Maar wanneer had iemand mij voor het laatst gevraagd wat ík wilde?

‘En… is er iemand anders?’ vroeg ik zachtjes.

Hij keek op, even flitste er iets van schuld door zijn ogen. ‘Het gaat niet om haar. Het gaat om ons.’

Dus tóch. Ik voelde een koude rilling over mijn rug lopen. De afgelopen maanden was hij vaker laat thuis geweest, rook hij naar een parfum dat niet het mijne was. Ik had het willen negeren, mezelf voorgehouden dat het stress was, dat de groei van de zaak hem opslokte.

Die nacht lag ik wakker in ons bed – of eigenlijk: míjn bed, want Kees sliep op de logeerkamer. Ik hoorde de regen tegen het raam tikken en dacht aan vroeger. Aan onze eerste ontmoeting op de universiteit in Utrecht, aan die zomeravonden op de fiets langs de Vecht, aan de belofte dat we altijd samen zouden blijven.

De volgende ochtend zat Lotte aan de keukentafel met haar telefoon. Ze keek op toen ik binnenkwam.

‘Mam? Gaat het wel?’

Ik probeerde te glimlachen. ‘Tuurlijk lieverd. Maak je geen zorgen.’

Ze schoof haar telefoon weg en pakte mijn hand vast. ‘Ik hoorde jullie gisteren…’

Mijn hart brak een beetje bij haar bezorgde blik. Lotte was altijd gevoelig geweest voor spanningen in huis. Bram daarentegen – achttien en vol bravoure – leek zich nergens druk om te maken.

‘Het komt goed,’ zei ik zachtjes, meer tegen mezelf dan tegen haar.

De dagen daarna voelde ik me als een geest in mijn eigen huis. Kees was er nauwelijks; als hij er wél was, voelde het alsof we vreemden waren geworden. De kinderen probeerden hun eigen weg te vinden tussen onze spanningen door.

Op een avond kwam mijn zus Anja langs. Ze zette thee en keek me doordringend aan.

‘Marjan, je moet aan jezelf denken,’ zei ze resoluut. ‘Je hebt altijd voor iedereen gezorgd behalve voor jezelf.’

Ik lachte schamper. ‘En wat moet ik dan doen? Opnieuw beginnen? Op mijn vijftigste?’

Anja kneep in mijn hand. ‘Waarom niet? Je bent sterker dan je denkt.’

Sterker dan ik dacht… Die woorden bleven hangen terwijl ik die nacht opnieuw wakker lag. Wat wilde ík eigenlijk? Voor het eerst in jaren pakte ik mijn oude schildersdoos uit de kast en zette hem op tafel. De geur van verf bracht herinneringen terug aan wie ik ooit was geweest.

De weken verstreken en Kees kwam steeds minder thuis. Op een dag kwam hij binnen met een envelop.

‘Ik heb een appartement gevonden,’ zei hij zonder me aan te kijken.

Ik knikte alleen maar. De kinderen waren stil tijdens het eten die avond; zelfs Bram had geen grote mond meer.

Toen Kees vertrok, voelde het huis leeg en koud aan – maar ergens ook lichter. Alsof er ruimte kwam voor iets nieuws.

Langzaam begon ik mezelf terug te vinden. Ik schreef me in voor een schildercursus bij het buurthuis en vond daar mensen die me niet kenden als “de vrouw van Kees”, maar gewoon als Marjan.

Op een dag stond Lotte in de deuropening terwijl ik schilderde.

‘Mam… je straalt weer,’ zei ze zachtjes.

Ik glimlachte naar haar, voelde tranen prikken achter mijn ogen – maar deze keer waren het tranen van hoop.

Toch bleef er iets knagen. Had ik dit kunnen voorkomen? Had ik eerder voor mezelf moeten kiezen? Of is dit gewoon hoe het leven soms loopt?

Nu zit ik hier, met een penseel in mijn hand en een leeg doek voor me. Voor het eerst in jaren ben ík degene die bepaalt welke kleuren er op komen.

Was het allemaal voor niets geweest? Of is dit juist het begin van iets nieuws? Wat denken jullie: kun je jezelf opnieuw uitvinden na zo’n lange tijd?