Onder de Hollandse Luchten: Mijn Weg naar Moederschap en Verzoening
‘Waarom wil jij altijd alles controleren, Marieke?’ De stem van mijn man, Jeroen, trilt door de keuken terwijl hij zijn koffiemok iets te hard op het aanrecht zet. Buiten tikt de regen tegen het raam, typisch zo’n grijze ochtend in Utrecht. Mijn handen trillen als ik de vaatwasser uitruim. ‘Omdat ik anders gek word, Jeroen. Omdat ik niet wéér wil hopen en teleurgesteld worden.’
Hij zucht diep, draait zich om en loopt de woonkamer in. Ik blijf achter met een brok in mijn keel. Het is alweer drie jaar geleden dat we besloten voor een kind te gaan. Drie jaar vol hoop, teleurstelling, ziekenhuisbezoeken en pijnlijke stiltes. Elke maand weer die test, elke maand weer dat lege streepje. En nu ben ik 38. Mijn moeder herinnert me er subtiel aan dat haar vriendinnen al oma zijn.
Mijn moeder, Els, belt elke zondag. ‘Heb je al nieuws?’ vraagt ze dan, haar stem zacht maar doordringend. Soms wil ik schreeuwen: ‘Nee mam, nog steeds niet!’, maar ik slik het in. ‘Nee mam, nog niet,’ zeg ik dan. En dan volgt er een stilte die alles zegt.
Op een avond zit ik op de rand van ons bed, het licht van de straatlantaarn valt door de gordijnen. Jeroen zit naast me, zijn hand op mijn knie. ‘Misschien moeten we accepteren dat het niet lukt,’ fluistert hij. Ik voel woede opborrelen. ‘Jij kunt makkelijk praten! Jij hebt niet elke maand die pijn, die hoop!’
Hij kijkt weg. ‘Ik wil gewoon dat jij gelukkig bent, Marieke.’
‘Maar zonder kind ben ik niet gelukkig,’ snik ik.
De weken verstrijken. Op mijn werk bij de bibliotheek kan ik me nauwelijks concentreren. Tussen de boeken over opvoeding en zwangerschap voel ik me een indringer. Mijn collega Anouk is zwanger van haar tweede. Ze straalt en iedereen vraagt naar haar buik. Ik glimlach dapper mee, maar binnenin breek ik.
Op een dag krijg ik een uitnodiging voor de babyshower van mijn zusje Sanne. Ze is vijf jaar jonger en zwanger van haar eerste. Mijn moeder belt meteen: ‘Je komt toch wel? Het zou Sanne zoveel betekenen.’
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik wil blij zijn voor Sanne, maar het voelt alsof het leven mij uitlacht. Jeroen merkt mijn onrust op. ‘Je hoeft niet te gaan als je dat niet aankan,’ zegt hij voorzichtig.
‘Maar dan ben ik weer de egoïstische zus,’ antwoord ik bitter.
De dag van de babyshower arriveer ik met lood in mijn schoenen bij het huis van Sanne in Amersfoort. De kamer is versierd met roze slingers en ballonnen. Iedereen lacht, kletst en bewondert Sanne’s buik. Mijn moeder drukt me stevig tegen zich aan. ‘Het komt goed, lieverd,’ fluistert ze in mijn oor.
Maar hoe weet zij dat? Hoe kan iemand dat weten?
Tijdens het uitpakken van de cadeaus voel ik tranen branden achter mijn ogen. Ik vlucht naar het toilet en sluit mezelf op. Daar, op die koude tegelvloer, breek ik voor het eerst echt open. Ik bid – iets wat ik in jaren niet heb gedaan – dat er toch nog hoop mag zijn.
Die avond rijd ik terug naar huis door de stromende regen. Jeroen wacht me op met warme thee. Ik vertel hem over mijn gebed, over hoe leeg ik me voel.
‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ zegt hij zacht.
We melden ons aan bij een fertiliteitskliniek in Amsterdam. De wachtkamer is kil en onpersoonlijk; vrouwen bladeren door tijdschriften, mannen staren naar hun schoenen. Tijdens het intakegesprek zegt de arts: ‘Uw kansen zijn klein, maar niet nul.’
Klein maar niet nul – dat wordt mijn mantra.
De behandelingen zijn zwaar. Hormooninjecties maken me prikkelbaar en emotioneel. Jeroen probeert me te steunen, maar soms ontplof ik om niets.
‘Kun je niet gewoon even normaal doen?’ roept hij op een avond als ik hem verwijt dat hij te laat thuis is.
‘Normaal? Wat is normaal als je elke dag bang bent dat je droom nooit uitkomt?’ gil ik terug.
We slapen die nacht rug aan rug.
Op een zondagmiddag ga ik wandelen langs de Vecht met mijn vader, Willem. Hij is altijd nuchter geweest, geen man van veel woorden.
‘Je moeder maakt zich zorgen,’ zegt hij plotseling.
‘Ik weet het pap.’
‘En jij?’
Ik slik. ‘Ik ben bang dat ik faal.’
Hij legt zijn hand op mijn schouder. ‘Je bent al genoeg zoals je bent.’
Die woorden blijven hangen.
Na drie maanden volgt de eerste IVF-poging. De hoop is groot, maar de teleurstelling groter als blijkt dat het niet gelukt is. Jeroen huilt voor het eerst sinds jaren samen met mij.
‘Misschien moeten we stoppen,’ fluistert hij.
Maar iets in mij weigert op te geven.
Op een avond steek ik kaarsen aan in de woonkamer en zet zachte muziek op. Ik pak Jeroens hand vast.
‘Wat als we samen gelukkig proberen te zijn, met of zonder kind?’ stel ik voor.
Hij knikt langzaam. ‘Ik wil jou niet kwijt.’
We besluiten nog één poging te wagen.
De weken daarna leef ik tussen hoop en vrees. Elke dag bid ik zachtjes – niet om een kind per se, maar om kracht om dit te dragen.
Dan, op een ochtend in maart, zie ik twee streepjes op de test verschijnen. Mijn hart bonkt in mijn keel; tranen rollen over mijn wangen.
Jeroen vindt me snikkend op de badkamervloer.
‘Het is gelukt,’ fluister ik.
We omhelzen elkaar zo stevig dat het pijn doet.
De zwangerschap verloopt niet zonder zorgen; elke echo is spannend, elke beweging in mijn buik een wonder. Mijn moeder huilt als ze het nieuws hoort; Sanne stuurt bloemen en schrijft: ‘Eindelijk samen zwanger.’
Op een zwoele julinacht wordt onze dochter Lotte geboren – klein, maar gezond.
Als ik haar voor het eerst vasthoud onder die Hollandse luchten, voel ik dankbaarheid en verdriet tegelijk – om alles wat verloren ging en alles wat er nu is.
Soms vraag ik me af: hoeveel pijn kan een mens dragen voordat er ruimte komt voor hoop? En hoeveel liefde kun je geven aan jezelf als alles anders loopt dan je had gehoopt?
Wat zou jij doen als je droom steeds verder weg lijkt? Deel jouw verhaal hieronder.