Ik gaf mijn huis aan vrienden – nu heb ik spijt die dieper snijdt dan ik ooit had kunnen denken

‘Waarom heb je dit gedaan, Sanne? Waarom heb je ons niet eerst gebeld?’

De stem van mijn moeder galmt nog na in mijn hoofd terwijl ik met trillende handen de sleutel in het slot steek. Het is een koude, natte novemberavond in Utrecht, en de straatlantaarns werpen een troosteloos licht op de stoep. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik weet niet wat ik zal aantreffen achter deze deur – mijn deur, die ik een jaar geleden met volle overtuiging aan mijn beste vrienden heb toevertrouwd.

‘Het komt goed, mam,’ had ik gezegd, ‘Asia en Daan zijn als familie voor me. Ze zullen goed voor het huis zorgen.’

Maar nu, terwijl ik de deur open duw en de geur van schimmel en oud bier me tegemoet slaat, weet ik dat ik mezelf heb voorgelogen. Het huis is koud, leeg, en het voelt alsof er een stukje van mijzelf is gestorven tussen deze muren.

‘Sanne, je bent te goed voor deze wereld,’ zei mijn broer Bas altijd spottend. ‘Je laat mensen over je heen lopen.’

Misschien had hij gelijk.

Het begon allemaal zo onschuldig. Asia en Daan – we kenden elkaar al sinds de middelbare school in Amersfoort. We deelden alles: geheimen, dromen, zelfs vakanties naar Texel en Frankrijk. Toen ze vorig jaar in de problemen kwamen – Asia haar baan kwijt door een reorganisatie bij het ziekenhuis, Daan zijn contract niet verlengd bij de universiteit – twijfelde ik geen moment.

‘Weet je zeker dat je het wilt doen?’ vroeg mijn moeder nog. ‘Je hebt er zo hard voor gespaard.’

‘Ze zijn mijn vrienden, mam. Wat kan er misgaan?’

Ik verhuisde tijdelijk naar het appartement van mijn vriend in Rotterdam. Mijn huis in Utrecht verhuurde ik voor een zacht prijsje aan Asia en Daan. Geen contract, geen waarborg – alleen vertrouwen.

De eerste maanden ging alles goed. We appten vaak, ze stuurden foto’s van hun gezellige avonden in mijn woonkamer. Maar langzaam veranderde er iets. Ze reageerden minder snel, afspraken om langs te komen werden afgezegd. ‘Druk, druk, druk,’ appte Asia.

Totdat Bas op een dag belde: ‘San, ik was langs je huis gefietst… Het ziet er niet uit. Gordijnen dicht, tuin vol troep. Gaat het wel goed daar?’

Ik lachte het weg. ‘Ze hebben het vast gewoon druk.’

Maar toen kwamen de berichten van de buren: geluidsoverlast, vreemde mensen over de vloer, zelfs politie aan de deur vanwege een feestje dat uit de hand was gelopen.

Mijn hart zonk in mijn schoenen. Ik belde Asia.

‘Sanne, maak je niet druk,’ zei ze gehaast. ‘We hebben gewoon wat vrienden over de vloer gehad. Het was één keer.’

Maar het bleef niet bij één keer.

Toen ik uiteindelijk besloot onverwacht langs te gaan, vond ik een huis dat ik nauwelijks herkende. De muren waren beklad met graffiti – ‘gewoon een grapje van een vriend’, zei Daan later schouderophalend – en er lag een dikke laag stof op de meubels die ooit mijn trots waren geweest.

‘Hoe kun je zo met mijn spullen omgaan?’ vroeg ik trillend van woede en verdriet.

Asia keek me aan met die blik die ik zo goed kende – half schuldbewust, half verongelijkt. ‘We hadden het moeilijk, Sanne. Je begrijpt dat toch? Jij hebt altijd alles op orde…’

‘Dat geeft je nog niet het recht om alles te vernielen!’

Het gesprek liep uit op een ruzie zoals we die nog nooit hadden gehad. Woorden als messen vlogen door de kamer. Daan gooide zijn handen in de lucht: ‘Weet je wat? We gaan wel weg! Zoek het lekker uit met je huis!’

En zo stonden ze twee weken later op de stoep met hun spullen – en liet ik ze binnen om afscheid te nemen van wat ooit onze vriendschap was geweest.

Nu sta ik hier alleen, tussen de kapotte meubels en de gebroken herinneringen. Mijn moeder belt elke dag: ‘Je moet ze aansprakelijk stellen! Je moet naar de politie!’ Maar wat heb ik daaraan? Wat win ik daarmee terug?

Mijn broer Bas komt langs om te helpen schilderen. ‘Je bent te goed voor deze wereld,’ zegt hij weer, maar deze keer klinkt het niet spottend. Hij kijkt me aan met medelijden – iets wat ik nooit van hem wilde zien.

‘Misschien moet je gewoon wat harder worden,’ zegt hij zachtjes terwijl hij een nieuwe laag wit over de graffiti rolt.

Maar hoe word je harder zonder jezelf te verliezen?

’s Nachts lig ik wakker in mijn oude kamer, luisterend naar het zachte gezoem van de stad buiten. Ik denk aan vroeger – aan onze fietstochten door de regen, aan nachten vol wijn en eindeloze gesprekken over dromen die nu zo ver weg lijken.

Op een avond krijg ik een berichtje van Asia: ‘Het spijt me echt, Sanne. We hadden het nooit zo mogen laten lopen.’

Ik staar minutenlang naar het scherm voordat ik antwoord: ‘Sommige dingen kun je niet meer terugdraaien.’

De weken gaan voorbij. Langzaam krijgt het huis weer iets van zijn oude warmte terug. Maar in mij is iets gebroken dat niet zomaar heelt.

Op familiefeestjes vragen mensen: ‘Heb je nog contact met Asia en Daan?’ Ik lach flauwtjes en zeg: ‘Nee, soms lopen dingen gewoon anders dan je hoopt.’

Maar ’s avonds vraag ik me af: was het naïef om te geloven dat vriendschap alles overwint? Of is het juist moedig om te blijven vertrouwen?

Zou jij hetzelfde hebben gedaan? Of ben ik gewoon te goedgelovig geweest?