Drie keer moeder in één jaar: Mijn strijd, mijn kracht

‘Je bent gek geworden, Iris! Drie kinderen in één jaar? Wat zullen de mensen wel niet zeggen?’ De stem van mijn moeder galmt nog steeds na in mijn hoofd, zelfs nu ik hier zit, met een slapende baby op mijn borst en twee peuters die hun boterhammen met hagelslag eten aan de keukentafel. Mijn handen trillen als ik de fles neerzet. Buiten regent het zachtjes, typisch Nederlands weer, maar binnen stormt het al maanden.

Het begon allemaal op een koude januarimiddag in Utrecht. Ik was net bevallen van mijn eerste dochter, Sophie. Mijn vriend, Bas, stond naast mijn bed met tranen in zijn ogen. ‘We gaan dit samen doen,’ fluisterde hij. Maar nog geen drie maanden later verliet hij me. ‘Het is te veel voor me, Iris. Ik kan dit niet.’ Hij liet alleen een briefje achter op het aanrecht en zijn sleutels op de kapstok.

Ik voelde me verraden, leeg en doodsbang. Mijn moeder kwam elke dag langs, maar haar woorden waren scherp als messen. ‘Had je maar beter moeten nadenken voordat je aan kinderen begon met zo’n jongen.’ Ik probeerde haar te negeren, maar haar oordeel hing als een donkere wolk boven mijn hoofd.

In april ontmoette ik Mark op het consultatiebureau. Hij was alleenstaande vader van een jongetje van twee. We raakten aan de praat terwijl onze kinderen werden gewogen. Hij lachte om mijn warrige haar en ik om zijn sokken met klompenprint. Het voelde als een sprankje hoop in een zee van wanhoop.

Mark en ik werden snel close. Misschien te snel. In mei ontdekte ik dat ik weer zwanger was. Mijn moeder sloeg haar handen voor haar gezicht toen ik het vertelde. ‘Dit kan niet waar zijn! Je hebt net een baby, Iris!’ Mijn zus Marloes stuurde alleen een appje: ‘Sterkte.’

De zomer was heet en zwaar. Sophie huilde veel, ik werkte halve dagen bij de bakker om rond te komen en Mark sliep vaker bij mij dan in zijn eigen huis. We droomden samen over een gezin, maar de werkelijkheid was rauw. Geldzorgen, slapeloze nachten en de constante angst voor wat mensen zouden zeggen.

In september werd mijn tweede dochter geboren: Emma. Mark was erbij, hield mijn hand vast en huilde harder dan ik toen Emma haar eerste kreet gaf. Maar de roze wolk was van korte duur. Mark kreeg ruzie met zijn ex over hun zoontje en trok zich steeds vaker terug.

‘Je hebt me niet meer nodig nu je twee kinderen hebt,’ zei hij op een avond terwijl hij zijn jas aantrok. ‘Ik ben geen vader voor hen.’ Ik schreeuwde hem na dat hij laf was, maar hij was al weg.

De dagen werden korter en donkerder. Mijn moeder kwam minder vaak langs; ze kon het niet aanzien, zei ze. ‘Je maakt er een puinhoop van, Iris.’ Ik voelde me steeds meer opgesloten in mijn kleine appartementje in Kanaleneiland.

Toen gebeurde het ondenkbare: in november ontdekte ik dat ik opnieuw zwanger was. Ik kon het zelf nauwelijks geloven. De vader? Een collega van de bakkerij, Jeroen, met wie ik één avond troost had gezocht na weer een ruzie met Mark.

Toen ik het Jeroen vertelde, keek hij me aan alsof ik gek was geworden. ‘Iris… dit kan ik niet. Ik heb al moeite om mezelf te onderhouden.’ Hij liep weg zonder om te kijken.

Ik stond er alleen voor. Drie kinderen in één jaar tijd – geen drieling, maar drie verschillende vaders die allemaal hun eigen redenen hadden om weg te blijven. De roddels in de buurt begonnen snel: ‘Heb je het gehoord van Iris?’, ‘Ze kan haar benen niet bij elkaar houden.’

Ik probeerde me groot te houden voor Sophie en Emma, maar ’s nachts huilde ik mezelf in slaap. Mijn moeder belde soms nog: ‘Je moet hulp zoeken, Iris.’ Maar welke hulp? De wachtlijsten bij de GGZ waren eindeloos en de maatschappelijk werkster keek me aan met diezelfde blik vol medelijden als iedereen.

Toch gaf ik niet op. In maart werd mijn zoon geboren: Lucas. Hij was klein, maar sterk – net als ik moest zijn. Toen ik hem voor het eerst vasthield, voelde ik iets wat ik lang niet had gevoeld: hoop.

De maanden daarna waren zwaar. Drie kleine kinderen, geen partner, weinig geld en nauwelijks steun van familie of vrienden. Maar elke ochtend als Sophie haar armpjes om mijn nek sloeg en Emma giechelde om Lucas’ gekke gezichtjes, wist ik waarvoor ik het deed.

Op een dag stond mijn moeder ineens voor de deur met een pan erwtensoep. Ze keek me lang aan voordat ze zei: ‘Je bent sterker dan ik dacht.’ We huilden samen in de gang – eindelijk zonder verwijten.

Langzaam vond ik mijn ritme terug. Ik leerde hulp vragen – bij de buurvrouw die soms oppaste, bij de gemeente voor extra toeslagen, bij andere moeders op het schoolplein die hun eigen verhalen hadden.

Soms voel ik nog steeds de blikken van mensen als ik met drie kinderen door de supermarkt loop. Soms hoor ik gefluister achter mijn rug om. Maar ik weet nu dat hun oordeel niets zegt over mij of over mijn liefde voor mijn kinderen.

Op een avond zat ik met Sophie op schoot naar buiten te kijken terwijl de regen tegen het raam tikte. Ze keek me aan met haar grote blauwe ogen en zei: ‘Mama, ben je blij?’

Ik slikte en knikte. ‘Ja lieverd, mama is blij omdat ze jullie heeft.’

Nu vraag ik me af: hoeveel oordelen kunnen we dragen voordat we breken? En hoeveel liefde is er nodig om weer heel te worden? Wat denken jullie – is het mogelijk om jezelf opnieuw uit te vinden als alles verloren lijkt?