Altijd het Reserve-Schoudertje: Mijn Weg naar Zelfwaardering
‘Niet nu, Lieke, we praten over serieuze zaken.’
De stem van Bas snijdt door de woonkamer. Mijn vingers klemmen zich om het theekopje, het porselein trilt bijna net zo erg als mijn hart. Ik slik de woorden in die ik wilde zeggen – alweer. Mijn schoonouders zitten op de bank, hun gezichten strak, hun ogen gericht op Bas. Ik voel me klein, onzichtbaar. Zoals altijd.
Vanaf mijn kindertijd was ik het reserve-schoudertje. Mijn moeder huilde vaak om mijn vader, die steeds later thuiskwam. ‘Lieke, jij begrijpt me tenminste,’ zei ze dan, haar hoofd op mijn schouder. Mijn broer Daan had driftbuien; ik was degene die hem kalmeerde. Op school was ik de vriendin die altijd luisterde, nooit klaagde, altijd lachte. ‘Jij bent zo’n rustpunt,’ zei iedereen. Maar niemand vroeg ooit hoe het met míj ging.
Toen ik Bas ontmoette, dacht ik dat alles anders zou worden. Hij was charmant, attent – in het begin tenminste. We leerden elkaar kennen tijdens een regenachtige Koningsdag in Utrecht. Hij bood me zijn jas aan toen ik rilde van de kou. ‘Jij verdient beter dan natregenen,’ grapte hij. Ik voelde me gezien, eindelijk.
Maar naarmate de jaren verstreken, veranderde er iets. Bas werd drukker met zijn werk als advocaat, zijn familie kwam steeds vaker over de vloer. ‘Lieke regelt het wel,’ zei hij als zijn moeder weer onaangekondigd bleef eten. En ik regelde het – altijd.
‘Waarom zeg je nooit wat je zelf wilt?’ vroeg mijn vriendin Sanne op een avond toen we samen wijn dronken in mijn kleine tuin in Amersfoort.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Het is gewoon makkelijker zo.’
Sanne keek me doordringend aan. ‘Maar ben jij gelukkig?’
Die vraag bleef dagenlang in mijn hoofd rondspoken. Was ik gelukkig? Ik wist het niet meer.
De situatie escaleerde op een zondagmiddag in november. Bas’ ouders waren er weer, samen met zijn zusje en haar nieuwe vriend. De woonkamer was vol, de sfeer gespannen. Bas en zijn vader discussieerden over politiek, zijn moeder klaagde over haar gezondheid. Ik probeerde iedereen van koffie en taart te voorzien.
Toen ik voorzichtig probeerde te vertellen dat ik een nieuwe baan had gevonden – eindelijk iets voor mezelf – werd ik abrupt afgekapt.
‘Niet nu, Lieke, we praten over serieuze zaken.’
Het voelde alsof iemand een mes in mijn borst stak. Niemand keek op of om. Mijn nieuws verdween in het niets.
Die avond lag ik wakker naast Bas, die zachtjes snurkte. De kamer was donker, maar in mijn hoofd stormde het. Waarom voelde ik me zo leeg? Waarom was er niemand die mij eens vroeg hoe het met míj ging?
De volgende ochtend stond ik op met een vastbesloten gevoel dat ik lang niet had gevoeld. Ik belde Sanne.
‘San, mag ik bij jou logeren? Ik moet even weg hier.’
Ze aarzelde geen seconde. ‘Natuurlijk, kom maar.’
Ik pakte een tas en schreef een briefje voor Bas: “Ik ben even weg. Ik moet nadenken.”
Bij Sanne voelde ik me voor het eerst in jaren licht. We praatten urenlang over vroeger, over dromen die we hadden laten varen. Sanne vertelde hoe ze haar baan had opgezegd om haar eigen bedrijf te beginnen. ‘Het was doodeng,’ zei ze, ‘maar ik voel me eindelijk vrij.’
Ik dacht aan mijn nieuwe baan bij de bibliotheek – iets waar ik altijd van had gedroomd, maar waar niemand ooit naar vroeg.
Na drie dagen belde Bas.
‘Wanneer kom je terug? Mijn moeder vraagt zich af waar je bent.’
Zijn stem klonk geïrriteerd, niet bezorgd.
‘Bas…’ begon ik voorzichtig. ‘Heb je je ooit afgevraagd hoe het met mij gaat?’
Er viel een lange stilte aan de andere kant van de lijn.
‘Je weet toch dat ik druk ben op kantoor,’ zei hij uiteindelijk.
Ik voelde iets breken in mij.
‘Ik kom voorlopig niet terug,’ zei ik zacht.
De weken daarna waren verwarrend en pijnlijk. Mijn familie begreep er niets van – vooral mijn moeder niet.
‘Lieke, je hebt toch alles? Een huis, een man die werkt… Waarom zou je dat opgeven?’
Maar voor het eerst in mijn leven dacht ik aan mezelf. Ik ging naar yoga, las boeken die al jaren stof verzamelden en sprak af met oude vriendinnen die ik uit het oog was verloren.
Langzaam begon ik te voelen wie ik was zonder de rol van troosteres, zonder altijd maar te geven en nooit te nemen.
Op een dag stond Bas ineens voor Sanne’s deur.
‘Kunnen we praten?’ vroeg hij met rode ogen.
We liepen samen door het park. De lucht was grijs, bladeren dwarrelden om ons heen.
‘Ik mis je,’ zei hij zacht.
‘Wat mis je precies?’ vroeg ik voorzichtig.
Hij zweeg lang. ‘Jouw rust… jouw zorgzaamheid…’
Ik knikte langzaam. ‘Maar mis je mij? Of mis je wat ik voor jou doe?’
Hij keek weg.
‘Ik weet het niet,’ fluisterde hij uiteindelijk.
Dat antwoord deed pijn – maar het was eerlijk.
We besloten uit elkaar te gaan. Het huis werd verkocht; Bas verhuisde naar Rotterdam voor zijn werk. Ik bleef in Amersfoort en vond een klein appartementje vlakbij de bibliotheek waar ik nu werkte.
Het was niet makkelijk – de stilte was soms oorverdovend. Maar langzaam vulde die zich met nieuwe geluiden: het lachen van collega’s, het zachte geritsel van boekenpagina’s, het getik van regen tegen mijn ramen terwijl ik eindelijk weer schreef in mijn dagboek.
Mijn moeder begreep het nog steeds niet helemaal, maar Daan kwam onverwacht vaak langs met zijn dochtertje. ‘Je bent veranderd,’ zei hij laatst terwijl we samen koffie dronken aan mijn keukentafel.
‘Misschien ben ik eindelijk mezelf geworden,’ antwoordde ik voorzichtig.
Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen zijn er zoals ik geweest ben? Hoeveel mensen vergeten zichzelf omdat ze bang zijn anderen teleur te stellen? En wanneer is het moment dat je besluit: nu is het genoeg?