Zussen, bloed en tranen: Hoe ik stopte met praten met mijn zus

‘Waarom doe je altijd zo moeilijk, Marije? Kun je niet gewoon één keer normaal doen?’ Anne’s stem trilt van woede terwijl ze haar jas van de kapstok rukt. Ik voel mijn eigen handen beven, maar ik weiger haar aan te kijken. ‘Misschien als jij eens zou luisteren in plaats van altijd te schreeuwen,’ sis ik terug. De voordeur slaat dicht. Stilte. Alleen het tikken van de regen tegen het raam.

Het is niet de eerste keer dat we zo eindigen. Eigenlijk is het al jaren zo. Anne en ik zijn zussen, maar we lijken meer op rivalen. We zijn opgegroeid in een rijtjeshuis in Amersfoort, met ouders die altijd hun best deden om alles eerlijk te verdelen. Maar eerlijk bestaat niet als je zus altijd nét iets meer aandacht krijgt, of als zij altijd nét iets beter lijkt te zijn in alles wat jij probeert.

Ik herinner me nog goed hoe het begon. Ik was twaalf, Anne veertien. Zij haalde haar zwemdiploma’s met gemak, ik zakte drie keer voor mijn B-diploma. Op school kreeg zij complimenten over haar nette handschrift, terwijl ik altijd rode strepen door mijn werk kreeg. ‘Je moet niet zo jaloers zijn,’ zei mijn moeder dan. Maar het voelde niet als jaloezie. Het voelde als onzichtbaar zijn.

Toen we ouder werden, werden de verschillen alleen maar groter. Anne ging naar het VWO, ik bleef hangen op de HAVO. Zij kreeg een vriendje, ik bleef achter met mijn boeken en dagdromen. Op verjaardagen zat zij altijd in het midden van de kring, lachend, stralend, terwijl ik me afvroeg of iemand zou merken als ik gewoon opstond en naar boven liep.

‘Marije, wil je even helpen met de afwas?’ vroeg mijn moeder op een avond na een familie-eten. Ik stond al op toen Anne zei: ‘Laat maar mam, ik doe het wel.’ Mijn moeder glimlachte dankbaar naar haar. Ik ging weer zitten en voelde hoe de woede zich als een steen in mijn maag nestelde.

Het werd een patroon. Anne was altijd degene die alles oploste, die iedereen tevreden hield. En ik? Ik werd steeds stiller. Tot die ene avond, drie jaar geleden.

We zaten met z’n allen aan tafel. Mijn vader vertelde over zijn werk, mijn moeder lachte om een grapje van Anne. Ik probeerde iets te zeggen over mijn nieuwe baan bij de bibliotheek, maar Anne viel me in de rede: ‘Oh ja, dat had ik ook nog willen doen toen ik studeerde! Maar ja, toen kreeg ik die stage bij de gemeente.’ Iedereen luisterde naar haar verhaal. Mijn woorden verdwenen in het niets.

Na het eten trok ik me terug op mijn kamer. Mijn telefoon trilde: een appje van Anne. ‘Sorry dat ik je onderbrak net. Was niet expres.’

Ik wilde antwoorden dat het niet uitmaakte, maar dat deed het wel. Het deed pijn. En die pijn werd elke dag groter.

De maanden daarna probeerde ik afstand te nemen. Ik reageerde kortaf op haar berichten, vermeed familiebezoeken als ik wist dat zij er zou zijn. Mijn ouders vroegen zich af wat er aan de hand was. ‘Jullie waren vroeger zo close,’ zei mijn moeder bezorgd.

Maar waren we dat echt? Of was dat alleen maar omdat we geen keuze hadden?

Op een dag stond Anne ineens voor mijn deur. ‘Kunnen we praten?’ vroeg ze zachtjes. Ik liet haar binnen, zette thee, maar voelde hoe de spanning tussen ons als een muur in de kamer hing.

‘Waarom doe je zo afstandelijk?’ vroeg ze uiteindelijk. Haar ogen stonden rood van het huilen.

‘Omdat ik het zat ben om altijd tweede keus te zijn,’ zei ik. Mijn stem brak.

Ze keek me aan alsof ze me voor het eerst echt zag. ‘Dat heb ik nooit gewild.’

‘Maar het is wel zo,’ fluisterde ik.

We praatten urenlang die avond, haalden oude herinneringen op, lachten zelfs even om onze kinderlijke ruzies om wie er voorin mocht zitten in de auto. Maar toen ze weg was, voelde ik me leger dan ooit.

De weken daarna probeerde Anne contact te houden, maar ik merkte dat ik steeds minder behoefte had aan haar aanwezigheid. Het voelde alsof elke poging tot verzoening alleen maar meer oude wonden openhaalde.

Toen kwam de dag dat onze oma overleed. De hele familie verzamelde zich in het huis waar we zoveel zomers hadden doorgebracht. Iedereen was verdrietig, maar Anne en ik konden elkaar nauwelijks aankijken.

Na de uitvaart trok mijn vader me apart. ‘Marije, jullie zijn zussen. Je weet nooit hoe lang je elkaar nog hebt.’

Ik knikte, maar voelde geen ruimte meer voor vergeving of begrip. De pijn zat te diep.

Vanaf dat moment besloot ik: ik stop ermee. Geen appjes meer beantwoorden, geen uitnodigingen accepteren waar zij bij zou zijn. Mijn ouders begrepen het niet en probeerden ons tevergeefs weer bij elkaar te brengen.

De eerste maanden voelde het als opluchting. Geen constante vergelijking meer, geen gevoel van tekortschieten. Maar langzaam sloop er iets anders binnen: eenzaamheid.

Op feestdagen zat ik alleen aan tafel met mijn ouders, terwijl Anne bij haar schoonfamilie was. Mijn moeder probeerde luchtig te doen: ‘Misschien komt ze volgend jaar weer bij ons.’ Maar haar ogen verraadden haar verdriet.

Soms droomde ik over vroeger: hoe we samen hutten bouwden in de tuin, hoe Anne me beschermde tegen pestkoppen op school. Maar die herinneringen voelden nu als verhalen over iemand anders.

Een paar weken geleden kreeg ik een kaartje van Anne: ‘Ik mis je.’ Meer stond er niet op.

Ik heb nog steeds niet gereageerd.

Soms vraag ik me af: heb ik mezelf beschermd door afstand te nemen? Of heb ik juist iets onherstelbaars kapotgemaakt? Wat betekent familie eigenlijk als je elkaar niet meer kunt bereiken?

Hebben jullie ooit zo’n keuze moeten maken? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen jezelf beschermen en je familie vasthouden?