Zeven Slapeloze Nachten: Hoe Slaapgebrek Mijn Man Veranderde en Ons Gezin Brak

‘Mark, kun je alsjeblieft even naar Sophie kijken? Ik trek het niet meer, ik heb al drie nachten niet geslapen!’ Mijn stem trilt, mijn handen klemmen zich om de rand van het aanrecht. Mark kijkt niet op van zijn telefoon. ‘Ik ben moe, Iris. Ik moet morgen vroeg werken. Kun je het niet gewoon even volhouden?’

Zijn woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Sinds Sophie vorige week ziek werd, heb ik nauwelijks een oog dichtgedaan. Haar hoestbuien houden me wakker, haar koorts maakt me ongerust. Maar Mark lijkt zich steeds verder terug te trekken. Hij komt laat thuis, eet zwijgend, en verdwijnt dan naar boven met zijn telefoon.

De vierde nacht. Sophie huilt weer. Ik wieg haar in mijn armen, voel hoe mijn eigen lichaam op instorten staat. ‘Sssst, meisje, mama is hier…’ Mijn gedachten razen: waarom helpt Mark niet? Waarom voel ik me zo alleen in ons huis in Utrecht?

De volgende ochtend zit ik met rode ogen aan de keukentafel als Mark naar beneden komt. ‘Je ziet eruit alsof je door een vrachtwagen bent overreden,’ zegt hij zonder medelijden. ‘Misschien moet je je moeder bellen.’

‘Mijn moeder is in Spanje, dat weet je toch?’ Mijn stem breekt. ‘Mark, wat is er met je aan de hand? Je bent zo… afstandelijk.’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik ben gewoon moe, Iris. Iedereen heeft het zwaar.’

Die avond hoor ik hem bellen boven. Zijn stem klinkt zacht, bijna teder. ‘Ja mam, ik kom morgen wel even langs… Nee, het gaat niet zo lekker hier.’

Mijn hart slaat over. Waarom praat hij met zijn moeder over ons, maar niet met mij?

De vijfde nacht. Ik lig wakker naast een lege plek in bed. Mark is niet thuisgekomen. Mijn gedachten malen: heeft hij iemand anders? Of is hij gewoon op? Ik voel me verscheurd tussen woede en wanhoop.

De volgende ochtend krijg ik een appje: ‘Ben bij mam. Heb ruimte nodig.’

Ruimte nodig? Ik staar naar het scherm. Sophie huilt weer. Ik voel de tranen over mijn wangen stromen terwijl ik haar tegen me aandruk.

Twee dagen gaan voorbij zonder een woord van Mark. Zijn moeder neemt de telefoon niet op als ik bel. Mijn schoonzusje Marieke stuurt een bericht: ‘Mark is hier. Hij heeft rust nodig. Geef hem even tijd.’

Rust? En ik dan? Ik ben kapot, uitgeput, alleen met een ziek kind en een huis dat aanvoelt als een gevangenis.

Op de zevende nacht zit ik op de bank met Sophie slapend op mijn borst. De stilte in huis is oorverdovend. Mijn gedachten dwalen af naar hoe het ooit was: Mark die me vasthield als ik bang was, samen lachen om kleine dingen, dromen over de toekomst.

Nu voelt alles als een leugen.

Plotseling gaat de deurbel. Mijn hart bonkt in mijn keel. Zou hij…?

Het is Mark. Zijn ogen zijn rood, zijn gezicht grauw.

‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt hij zacht.

Ik knik zwijgend en laat hem binnen.

Hij gaat tegenover me zitten aan de keukentafel. Even zeggen we niets.

‘Het spijt me,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Ik kon het niet meer aan. Alles werd te veel: werk, Sophie’s ziekte, jouw verwachtingen… Ik voelde me opgesloten.’

‘En ik dan?’ Mijn stem klinkt schor van vermoeidheid en verdriet. ‘Denk je dat ik het wel aankan? Dat ik geen rust nodig heb?’

Hij kijkt weg. ‘Ik weet het niet meer, Iris. Ik weet niet eens meer wie ik ben.’

De stilte tussen ons is zwaar en pijnlijk.

‘Wil je terugkomen?’ vraag ik uiteindelijk.

Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik weet het niet.’

Woede welt in me op. ‘Dus je laat mij hier gewoon zitten? Met alles?’

Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen vol tranen. ‘Ik ben bang dat als ik blijf, ik alles kapot maak.’

‘Dat heb je al gedaan,’ fluister ik.

Hij staat op, loopt naar de deur en draait zich nog één keer om.

‘Het spijt me echt, Iris.’

En dan is hij weg.

Die nacht slaap ik eindelijk een paar uur, maar word wakker met een leegte die dieper is dan ooit tevoren.

De dagen daarna probeer ik te functioneren: Sophie naar de opvang brengen, werken vanuit huis, boodschappen doen in de regen terwijl iedereen haastig langs me heen loopt op de Oudegracht.

Mijn moeder belt vanuit Spanje en huilt mee aan de andere kant van de lijn. Marieke komt langs met bloemen en excuses die niets oplossen.

Mark blijft weg.

Na twee weken ontvang ik een brief van hem:

‘Lieve Iris,
Ik weet niet hoe ik verder moet. Ik ben mezelf kwijtgeraakt in de sleur van ons leven en heb jou daarin laten verdrinken. Misschien kan tijd helen wat nu gebroken is – misschien ook niet. Maar weet dat ik van je hou, ook al weet ik niet hoe dat moet.
Mark’

Ik huil om wat we verloren zijn – om wat misschien nooit meer terugkomt.

Soms vraag ik me af: hoeveel kan een mens dragen voordat hij breekt? En kan liefde ooit weer bloeien uit de scherven van een gebroken gezin?