Wat doet mijn man op donderdagavond?
‘Weet je het zeker, Eva?’ Mijn stem trilde terwijl ik de envelop in mijn handen draaide. Het was donderdagavond, de klok tikte richting half negen. Buiten sloeg de regen tegen het raam, alsof de wereld mijn onrust weerspiegelde. Ik keek naar de naamloze afzender, het handschrift onbekend, de boodschap kort en vernietigend: “Weet je wel waar je man op donderdagavond is?”
Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik hoorde boven het zachte getik van onze dochter Lotte die haar huiswerk maakte. Mijn man, Mark, was zoals elke donderdagavond ‘bij zijn voetbalteam’. Maar ineens voelde dat als een leugen die zich als een koude slang om mijn borst klemde.
‘Mam, waar is papa eigenlijk?’ Lotte’s stem klonk onschuldig, maar ik voelde me betrapt. ‘Bij voetbal, lieverd,’ antwoordde ik, mijn stem vlak. Maar in mijn hoofd draaide alles rondjes. Wat als…?
Die nacht lag ik wakker. Mark kwam pas na elven thuis. Ik hoorde zijn sleutel in het slot, zijn voetstappen in de gang. Hij rook naar regen en iets scherps wat ik niet kon plaatsen. ‘Was het gezellig?’ vroeg ik, terwijl ik deed alsof ik sliep. ‘Ja, gewoon training,’ mompelde hij en kroop naast me in bed. Maar zijn rug bleef naar me toe gekeerd.
Vrijdagmorgen zat ik aan de keukentafel met een kop koffie die te bitter smaakte. Mijn moeder belde. ‘Je klinkt zo gespannen, Eva. Is er iets?’
Ik slikte. ‘Nee hoor, gewoon druk.’
‘Je weet dat je altijd bij me terecht kunt, hè?’
‘Ja mam.’ Maar ik kon haar niet vertellen wat er speelde. Niet nu.
De dagen kropen voorbij. Elke donderdagavond voelde als een test. Mark werd afstandelijker, of misschien beeldde ik me dat in. Ik begon zijn telefoon te checken als hij even naar boven was. Niets verdachts, alleen appjes van teamgenoten en werk.
Tot die ene donderdag. Mark vertrok zoals altijd om kwart voor acht. Ik wachtte tot hij de straat uit was en trok mijn jas aan. Mijn handen trilden toen ik op mijn fiets stapte. De regen prikte in mijn gezicht terwijl ik richting het sportveld reed.
Het veld was leeg.
Geen lichten, geen auto’s, geen stemmen van mannen die zich uitsloven op het gras. Alleen de wind en het geluid van mijn eigen ademhaling.
Ik belde Mark. Geen gehoor.
Ik fietste terug naar huis, nat tot op het bot en met een hart vol angst. Toen ik thuiskwam zat Lotte op de bank met haar iPad.
‘Papa al gebeld?’ vroeg ze zonder op te kijken.
‘Nee, hij is vast druk,’ loog ik.
Die nacht kwam Mark weer laat thuis. Ik wachtte hem op in de keuken.
‘Waar was je?’ vroeg ik zonder omwegen.
Hij schrok zichtbaar. ‘Gewoon… training liep uit.’
‘Het veld was leeg, Mark.’
Hij keek weg, zijn kaak gespannen. ‘Ik… moest nog wat regelen met een vriend.’
‘Welke vriend?’
‘Sander.’
Ik kende Sander vaag van verjaardagen. Maar iets klopte niet.
‘Waarom lieg je tegen me?’ Mijn stem brak.
Mark zuchtte diep en wreef over zijn gezicht. ‘Eva… het is niet wat je denkt.’
‘Wat moet ik dan denken? Iemand stuurt me een brief en nu ben je elke donderdagavond weg zonder uitleg!’
Hij keek me eindelijk aan, zijn ogen moe en verdrietig. ‘Ik wilde je niet belasten.’
‘Met wat?’
Hij zweeg lang. Toen zei hij zacht: ‘Sander heeft kanker. Hij wilde niet dat iemand het wist, maar hij heeft me nodig op donderdagavonden. Voor gesprekken, voor afleiding…’
Mijn hoofd tolde. ‘Waarom heb je dat niet gewoon gezegd?’
‘Omdat jij altijd alles voelt, Eva. En omdat Sander niet wil dat iemand medelijden met hem heeft.’
Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen – van opluchting, schaamte en nog steeds een zweem van twijfel.
‘En die brief dan?’ fluisterde ik.
Mark haalde zijn schouders op. ‘Misschien iemand uit het team die roddels verspreidt? Of iemand die jou wil kwetsen?’
De weken daarna probeerde ik Mark te geloven, maar het zaadje van wantrouwen was geplant. Ik merkte dat ik hem steeds vaker observeerde: hoe hij zijn telefoon vasthield, hoe hij lachte om Lotte’s grapjes maar soms afwezig leek.
Op een avond zat ik met mijn zus Marieke aan de wijn.
‘Je vertrouwt hem niet meer hè?’ vroeg ze zacht.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik wil het wel… maar iets in mij blijft twijfelen.’
Marieke pakte mijn hand vast. ‘Misschien moet je hem gewoon volgen.’
Het idee voelde verkeerd – maar ook onvermijdelijk.
De volgende donderdag nam ik vrij van werk en volgde Mark stiekem toen hij vertrok. Hij reed inderdaad naar Sander’s huis aan de rand van het dorp. Ik zag hem aanbellen en binnen gaan.
Twijfel knaagde nog steeds aan me – tot Sander’s vrouw Anouk me een week later belde.
‘Eva? Ik wil je bedanken dat Mark er zo voor Sander is…’ Haar stem brak even.
Ik voelde me schuldig en opgelucht tegelijk.
Die avond vertelde ik Mark alles: over de brief, mijn achterdocht, zelfs dat ik hem gevolgd had.
Hij keek me lang aan en zei toen: ‘Vertrouwen is als glas, Eva. Als het eenmaal gebroken is…’
We huilden samen aan de keukentafel terwijl buiten de regen opnieuw tegen het raam sloeg.
De maanden daarna probeerden we elkaar opnieuw te vinden – met vallen en opstaan, met gesprekken tot diep in de nacht en soms met ruzies die nergens over leken te gaan maar alles betekenden.
Sander overleed in maart. Mark was kapot van verdriet – en ik probeerde er voor hem te zijn zoals hij voor Sander was geweest.
Soms vraag ik me nog steeds af wie die brief stuurde – en waarom iemand ons zo uit elkaar wilde drijven.
Maar misschien is dat niet het belangrijkste.
Misschien is de echte vraag: hoe vind je elkaar terug als vertrouwen eenmaal beschadigd is? En durf jij jezelf nog helemaal bloot te geven als je weet hoe kwetsbaar liefde kan zijn?