Wanneer liefde verdwijnt: Mijn leven na 27 jaar huwelijk en verraad
‘Dus… je gaat echt weg?’ Mijn stem trilt, terwijl ik naar Mark kijk. Zijn koffers staan al in de gang, nat van de miezerregen die door het open raam naar binnen waait. Hij kijkt me niet aan, zijn blik gefixeerd op zijn telefoon. ‘Het spijt me, Anneke. Ik kan niet anders.’
De stilte die volgt is ondraaglijk. Ik hoor het tikken van de klok in de keuken, het zachte gesnuif van onze hond Bram onder de tafel. Alles in huis lijkt te wachten op zijn volgende woorden, maar die komen niet. In plaats daarvan pakt hij zijn jas en loopt hij zonder om te kijken de deur uit.
Ik blijf achter in een huis dat plotseling veel te groot voelt. De geur van zijn aftershave hangt nog in de hal. Mijn handen trillen als ik de koffiekopjes van vanochtend opruim. Ik probeer te begrijpen wat er is gebeurd, maar alles voelt als een waas. Gisteren was alles nog normaal – of misschien hield ik mezelf dat gewoon voor.
Het begon allemaal een paar maanden geleden. Mark was vaker weg, werkte zogenaamd over, maar kwam thuis met een geur die ik niet herkende. Ik vroeg hem ernaar, maar hij wuifde het weg. ‘Je verbeeldt je dingen, Anneke.’
En dan was er Saskia. Mijn beste vriendin sinds de middelbare school. We deelden alles: vakanties, geheimen, zelfs onze kinderen groeiden samen op. Zij was degene die ik belde als ik me rot voelde, als Mark weer eens chagrijnig was of als ik gewoon wilde lachen om niets.
‘Heb je Mark gezien?’ vroeg ik haar op een avond toen hij weer eens laat was.
Ze lachte nerveus. ‘Nee joh, die is vast weer met die saaie collega’s van hem.’
Nu weet ik dat ze loog. Ze loog recht in mijn gezicht, terwijl ze wist wat ze deed.
De dagen na Marks vertrek zijn een waas van tranen en slapeloze nachten. Onze dochter Lotte belt elke dag vanuit Groningen, waar ze studeert. ‘Mam, wil je dat ik kom?’
‘Nee lieverd,’ zeg ik dapper, ‘ik red me wel.’ Maar zodra ik ophang, barst ik opnieuw in huilen uit.
Mijn zoon Daan woont nog thuis. Hij is achttien en doet alsof het hem niets kan schelen. Maar ik hoor hem ’s nachts huilen op zijn kamer. Soms wil ik naar hem toe gaan, hem vasthouden zoals vroeger, maar er lijkt een muur tussen ons te staan.
Op een dag zie ik Saskia in de supermarkt. Ze schrikt als ze me ziet en draait zich om, maar ik loop recht op haar af.
‘Waarom?’ vraag ik, mijn stem breekt.
Ze kijkt me aan met betraande ogen. ‘Het spijt me zo, Anneke. Ik… het is gewoon gebeurd.’
‘Gewoon gebeurd?’ Ik voel woede opborrelen die ik niet kende. ‘Je hebt mijn leven kapotgemaakt!’
Ze probeert me aan te raken, maar ik trek mijn arm weg en loop weg zonder om te kijken.
Thuis probeer ik mezelf bij elkaar te rapen. Ik ga wandelen met Bram langs de Vecht, waar Mark en ik vroeger samen zaten te picknicken. Alles doet pijn: het bankje waar we onze eerste kus deelden, het bruggetje waar hij me ten huwelijk vroeg.
Mijn moeder belt elke dag. ‘Je moet sterk zijn, meisje,’ zegt ze. Maar hoe doe je dat als alles wat je kende wegvalt?
De weken slepen zich voort. De buren fluisteren als ik langsloop. Op verjaardagen word ik gemeden; niemand weet wat ze moeten zeggen. Mijn schoonzus Karin stuurt een appje: ‘Ik kies geen partij, maar Mark is ook ongelukkig geweest.’
Ongelukkig? Was hij ongelukkig? Waarom heeft hij dat nooit gezegd? Heb ik iets gemist? Was ik te druk met werk, met de kinderen? Heb ik hem vanzelfsprekend gevonden?
’s Nachts lig ik wakker en herhaal elk gesprek van de afgelopen jaren in mijn hoofd. De kleine irritaties, de ruzies over geld of vakanties, zijn plotseling groot geworden. Maar waren ze echt zo belangrijk?
Op een avond zit Daan naast me op de bank.
‘Mam…’ begint hij aarzelend.
‘Ja?’
‘Het is niet jouw schuld.’
Ik kijk hem aan en zie voor het eerst in weken zijn ogen vol mededogen.
‘Misschien… misschien moeten we gewoon opnieuw beginnen,’ zegt hij zacht.
Zijn woorden raken me dieper dan ik had verwacht.
Langzaam begin ik kleine dingen te veranderen. Ik schilder de slaapkamer in een nieuwe kleur – zachtgroen, mijn lievelingskleur. Ik koop bloemen voor mezelf en zet ze op tafel. Ik meld me aan voor een cursus fotografie bij het buurthuis.
Op een dag krijg ik een kaartje van Lotte: ‘Mam, jij bent sterker dan je denkt.’
Ik huil weer, maar deze keer van ontroering.
Mark belt af en toe om iets te regelen over het huis of de financiën. Zijn stem klinkt vreemd afstandelijk; soms hoor ik Saskia op de achtergrond lachen.
‘Hoe gaat het met je?’ vraagt hij op een dag voorzichtig.
‘Beter dan je denkt,’ antwoord ik eerlijk.
Er is geen wrok meer – alleen verdriet om wat verloren is gegaan.
Op een regenachtige zondagmiddag zit ik met Bram op het bankje bij de Vecht. De lucht ruikt fris na de bui en voor het eerst voel ik geen pijn meer als ik hier zit.
Een oudere vrouw komt naast me zitten en glimlacht vriendelijk.
‘Het leven is soms hard,’ zegt ze plotseling, ‘maar er komt altijd weer zon na de regen.’
Ik glimlach terug en voel iets van hoop opborrelen.
’s Avonds schrijf ik in mijn dagboek: Misschien is dit niet het einde, maar het begin van iets nieuws. Misschien moet je alles verliezen om jezelf terug te vinden.
En nu vraag ik me af: Hoe ga je verder als alles wat je kende verdwijnt? Kun je ooit weer vertrouwen na zo’n verraad? Wat zouden jullie doen als je beste vriendin je grootste vijand wordt?