Wanneer liefde een rekensom wordt: Mijn huwelijk op het scherpst van de snede

‘Dus jij vindt het normaal dat ik wéér de boodschappen betaal?’ Jeroen’s stem snijdt door de stilte van onze keuken. Zijn blik is koud, zijn handen trillen lichtjes terwijl hij het bonnetje op tafel smijt. Ik staar naar het vergeelde tafelkleed, de koffie die ik net heb gezet is al lauw. ‘Het is niet eerlijk, Anne. Jij werkt minder, maar je geeft wel meer uit.’

Mijn hart bonkt in mijn keel. Tien jaar geleden stonden we hier ook, maar toen lachten we om geld. We hadden niets, maar alles was mogelijk. Nu lijkt elke euro een steen op onze borstkas. ‘Jeroen, het gaat niet om geld,’ fluister ik, maar hij schudt zijn hoofd.

‘Het gaat altijd om geld, Anne. Jij snapt dat gewoon niet.’

Ik wil schreeuwen dat ik hem mis, dat ik ons mis. Maar de woorden blijven steken. In plaats daarvan kijk ik naar de klok. Over een uur moet ik naar mijn werk in de bibliotheek. Ik ben blij dat ik even weg kan.

De kinderen, Fleur en Bram, zitten boven huiswerk te maken. Ze horen ons niet, denk ik. Of misschien willen ze ons gewoon niet horen. Ik weet niet wat erger is.

Die avond lig ik wakker. Jeroen snurkt zachtjes naast me, zijn rug naar mij toe gedraaid. Ik herinner me hoe hij vroeger altijd mijn hand zocht in zijn slaap. Nu lijkt het alsof er een muur van onuitgesproken woorden tussen ons in staat.

De volgende ochtend probeer ik luchtig te doen aan het ontbijt. ‘Fleur, heb je zin om vanmiddag samen koekjes te bakken?’ vraag ik.

Ze haalt haar schouders op. ‘Moet nog leren voor wiskunde.’

Bram kijkt niet eens op van zijn telefoon.

Jeroen drinkt zwijgend zijn koffie en vertrekt zonder iets te zeggen naar zijn werk bij de gemeente.

Op mijn werk kan ik me nauwelijks concentreren. Tussen de boeken ruik ik nog steeds zijn aftershave, hoor ik zijn verwijten nagalmen in mijn hoofd. Mijn collega Sanne merkt het.

‘Gaat het wel, Anne?’ vraagt ze voorzichtig.

Ik knik, maar mijn stem breekt als ik antwoord: ‘Soms voelt het alsof alles uit elkaar valt.’

Sanne legt haar hand op mijn arm. ‘Praat met hem. Echt praten.’

Maar hoe praat je met iemand die alleen nog maar rekent?

’s Avonds probeer ik het toch. Jeroen zit aan de keukentafel met een Excel-sheet open op zijn laptop.

‘Kunnen we even praten?’ vraag ik zacht.

Hij zucht diep, klapt zijn laptop dicht. ‘Waarover?’

‘Over ons.’

Hij kijkt me aan, ogen moe en hard tegelijk. ‘Wat wil je horen? Dat ik gelukkig ben? Dat alles goed komt? Anne, ik weet het gewoon niet meer.’

Mijn lippen trillen. ‘Ik mis je. Niet deze versie van jou die alles bijhoudt en optelt, maar de man die met mij in de regen danste op Koningsdag.’

Hij lacht schamper. ‘Dat was toen we jong waren. Toen hadden we geen zorgen.’

‘We hadden elkaar,’ zeg ik zacht.

Hij kijkt weg. ‘Misschien is dat niet genoeg meer.’

Die nacht huil ik stilletjes in het donker. Ik denk aan de eerste keer dat we samen naar Texel gingen, hoe we urenlang over het strand liepen en dromen deelden over een huis vol kinderen en geluk.

Nu voelt ons huis als een gevangenis.

De weken verstrijken en de sfeer wordt ijziger. Fleur begint slechter te slapen, Bram wordt stiller. Op een avond hoor ik ze fluisteren op de gang.

‘Denk je dat papa en mama gaan scheiden?’ vraagt Fleur zacht.

‘Weet niet,’ mompelt Bram. ‘Misschien beter ook.’

Mijn hart breekt in duizend stukjes.

Op een regenachtige zaterdag besluit ik dat het zo niet langer kan. Ik nodig Jeroen uit voor een wandeling door het park waar we vroeger altijd kwamen.

We lopen zwijgend naast elkaar tot ik stop bij het bankje waar hij me ooit ten huwelijk vroeg.

‘Weet je nog?’ vraag ik voorzichtig.

Hij knikt, ogen vochtig.

‘Wat is er gebeurd met ons?’ fluister ik.

Hij haalt diep adem. ‘Ik voel me gevangen, Anne. Alsof alles op mijn schouders rust: geld, werk, gezin… En jij lijkt zo ver weg.’

‘Ik ben hier,’ zeg ik zachtjes. ‘Maar jij duwt me steeds verder weg met al dat rekenen en vergelijken.’

Hij veegt een traan weg. ‘Ik weet niet hoe we dit moeten oplossen.’

‘Misschien moeten we hulp zoeken,’ stel ik voor. ‘Voor onszelf, voor de kinderen.’

Hij knikt langzaam. ‘Misschien wel.’

We lopen terug naar huis, hand in hand – voor het eerst in maanden.

De weken daarna gaan we samen naar relatietherapie. Het is zwaar, pijnlijk soms, maar langzaam leren we weer praten zonder te rekenen. We lachen weer om kleine dingen: een mislukte pannenkoek, een rare grap van Bram.

Het is niet perfect – verre van zelfs – maar er is hoop.

Soms vraag ik me af: hoeveel kan liefde verdragen voordat ze breekt? En als ze breekt… kun je haar dan weer lijmen?

Wat denken jullie? Hebben jullie ooit gevoeld dat liefde niet genoeg was? Of juist dat het alles overwint?