Wanneer je droom wordt gestolen: Het verhaal van Marloes uit een Amsterdams kantoor
‘Marloes, kun je even naar mijn kantoor komen?’ De stem van mijn manager, Jeroen, klonk door de telefoon alsof hij net een citroen had gegeten. Mijn hart sloeg een slag over. Dit was het moment. Dit moest het moment zijn. Ik had wekenlang gewerkt aan het project, nachten doorgehaald, zelfs mijn moeder’s verjaardag afgezegd – alles voor die ene promotie waar ik al drie jaar op wachtte.
Met trillende handen liep ik langs de glazen wanden van het kantoor in Amsterdam-Zuid. Mijn collega’s keken niet op; ze waren gewend aan de spanning die hier altijd in de lucht hing. Toen ik binnenkwam, zat Jeroen achter zijn bureau, zijn vingers gevouwen als een tentje. Naast hem zat een vrouw die ik niet kende. Ze had kort blond haar, een felrode blazer en een glimlach die niet tot haar ogen reikte.
‘Marloes,’ begon Jeroen, ‘dit is Saskia van Dijk. Ze komt ons team versterken als nieuwe projectleider.’
Het voelde alsof iemand me een stomp in mijn maag gaf. ‘Maar…’ stamelde ik, ‘ik dacht dat…’
Saskia stak haar hand uit. ‘Leuk je te ontmoeten! Ik heb veel over je gehoord.’
Ik hoorde mezelf beleefd iets mompelen, maar binnenin schreeuwde alles. Hoe kon dit? Ik had alles gegeven! Mijn werk was perfect geweest, dat wist ik zeker. Waarom zij? Waarom niet ik?
De rest van de dag liep ik als een zombie door het kantoor. Mijn collega’s fluisterden achter mijn rug. ‘Ze had het zo verdiend,’ hoorde ik iemand zeggen bij het koffiezetapparaat. Maar niemand zei iets tegen mij. Niemand durfde.
Toen ik thuiskwam in mijn kleine appartement in De Pijp, rook het naar regen en oude koffie. Mijn vriend Bas zat op de bank met zijn laptop op schoot. ‘En?’ vroeg hij zonder op te kijken.
Ik gooide mijn tas op de grond. ‘Ze hebben iemand anders aangenomen.’
Bas keek eindelijk op. ‘Wat? Maar… je was toch de enige kandidaat?’
‘Blijkbaar niet goed genoeg,’ zei ik bitter. Ik voelde hoe de tranen achter mijn ogen prikten, maar ik wilde niet huilen. Niet nu.
‘Kom hier,’ zei Bas zacht en sloeg zijn armen om me heen. Maar zelfs zijn omhelzing voelde leeg.
Die avond belde mijn moeder. ‘Hoe ging het, lieverd?’ Haar stem klonk hoopvol.
‘Ze hebben iemand anders gekozen,’ zei ik kortaf.
Even bleef het stil aan de andere kant van de lijn. Toen hoorde ik haar zuchten. ‘Ach meisje… misschien komt er iets beters op je pad.’
‘Dat zeg je altijd,’ snauwde ik terug. ‘Maar wat als dat niet zo is? Wat als dit het was?’
‘Je bent zo getalenteerd, Marloes. Je moet blijven geloven in jezelf.’
Ik hing op zonder gedag te zeggen.
De dagen daarna werd alles grijs. Op kantoor deed Saskia alsof ze al jaren bij ons werkte. Ze lachte hard, maakte grapjes met Jeroen en gaf mij opdrachten alsof ik haar assistent was. Elke keer als ze me aansprak, voelde ik me kleiner worden.
Op een vrijdagmiddag bleef ik langer hangen om rapporten af te maken. Saskia kwam naast me staan en tikte op mijn scherm. ‘Je moet die cijfers anders presenteren,’ zei ze met haar nepglimlach.
‘Ik weet hoe het moet,’ beet ik haar toe.
Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Rustig maar, hoor! Ik probeer alleen te helpen.’
Ik wilde schreeuwen dat ze moest oprotten, dat dit míjn plek was geweest, maar ik slikte mijn woede in en knikte zwijgend.
Thuis werd Bas steeds stiller. Hij probeerde me op te vrolijken met etentjes en films, maar alles voelde als karton in mijn mond. Op een avond barstte hij uit: ‘Je bent niet meer jezelf! Je doet alsof alles om die baan draait!’
‘Omdat dat zo is!’ riep ik terug. ‘Dit was mijn kans! Jij snapt er niks van!’
Hij stond op en gooide de deur dicht achter zich.
Ik bleef alleen achter in de stilte van ons appartement, met alleen het getik van de regen tegen het raam als gezelschap.
Op zondag ging ik naar mijn ouders in Haarlem voor het familiediner waar ik wekenlang geen tijd voor had gehad. Mijn broer Daan was er ook, met zijn vrouw en hun perfecte kinderen die altijd hun bord leegaten en nooit schreeuwden.
‘Hoe gaat het op werk?’ vroeg Daan tussen twee happen stamppot door.
‘Prima,’ loog ik.
Mijn moeder keek me aan met haar zachte ogen. ‘Je hoeft niet altijd sterk te zijn, hoor.’
Ik voelde hoe mijn lip begon te trillen en stond abrupt op van tafel. In de badkamer liet ik mezelf op de koude tegels zakken en huilde zoals ik in jaren niet had gedaan.
Toen ik terugkwam aan tafel deed iedereen alsof er niets gebeurd was.
De weken sleepten zich voort. Op kantoor werd Saskia steeds populairder, terwijl ik onzichtbaar werd. Mijn werk werd routine; mijn dromen voelden verder weg dan ooit.
Op een dag vond ik een briefje op mijn bureau: ‘Je bent sterker dan je denkt – groetjes, Anouk.’ Anouk was de enige collega die nog met me praatte.
Die avond keek ik lang naar mezelf in de spiegel. Wie was deze vrouw geworden? Waar was de Marloes die ooit vol vuur haar dromen achterna ging?
Ik weet nog steeds niet of ik moet blijven vechten of gewoon moet accepteren dat sommige dromen niet voor mij zijn weggelegd.
Is het laf om los te laten? Of is het moedig om opnieuw te beginnen? Wat zouden jullie doen als je droom voor je neus werd weggekaapt?