Wanneer familie een last wordt: Mijn strijd om grenzen, geld en mijn eigen leven

‘Marloes, je begrijpt toch wel dat we het geld nú nodig hebben?’ De stem van mijn schoonmoeder, Trudy, trilt door de telefoon. Ik sta in de keuken, mijn handen nog nat van het afwassen. Mijn man, Jeroen, zit in de woonkamer en doet alsof hij niets hoort.

‘Trudy, we hebben deze maand ook onze eigen rekeningen…’ probeer ik voorzichtig. Maar ze onderbreekt me meteen: ‘Jullie verdienen toch goed? Jeroen heeft promotie gemaakt, dat vertelde hij laatst nog. Het is niet alsof we om veel vragen.’

Ik slik. Mijn hart bonkt in mijn keel. Dit is niet de eerste keer. Sinds Jeroen en ik samen zijn, lijkt het alsof zijn familie ons als hun persoonlijke bank ziet. Elke keer als we een stap vooruit zetten – een nieuwe auto, een verbouwing aan het huis in Utrecht, zelfs een vakantie naar Texel – volgt er een telefoontje. Altijd met dezelfde ondertoon: jullie hebben het goed, dus help ons.

Na het gesprek loop ik naar Jeroen. ‘Je moeder belde weer,’ zeg ik zacht. Hij kijkt niet op van zijn telefoon. ‘Wat wilde ze nu weer?’

‘Geld. Voor de huur van je broer. Ze zegt dat hij zijn baan kwijt is.’

Jeroen zucht diep, maar ik zie geen verontwaardiging, alleen berusting. ‘We kunnen hem toch wel even helpen? Het is familie, Marloes.’

Ik voel hoe de woede zich in mij opbouwt. ‘Wanneer houdt het op, Jeroen? Elke maand is er wel iets. En wij dan? Wanneer mogen wij aan onszelf denken?’

Hij kijkt me eindelijk aan, zijn ogen moe. ‘Ik weet het niet…’

De eerste jaren van ons huwelijk waren mooi. We woonden in een klein appartement in Amersfoort, spaarden voor een huis en droomden over kinderen. Maar toen Jeroen’s vader overleed, veranderde alles. Trudy klampte zich aan ons vast, zijn broer Mark raakte zijn baan kwijt en zijn zusje Sanne kwam steeds vaker langs om te klagen over haar studie en geldproblemen.

Langzaam maar zeker werden wij het vangnet voor iedereen. Ik probeerde begripvol te zijn – het is tenslotte familie – maar naarmate de jaren verstreken, voelde ik me steeds meer leeggezogen.

Op een avond zit ik met mijn beste vriendin Anouk op het terras bij De Zwarte Ruiter in Den Haag. Ik vertel haar alles.

‘Je moet grenzen stellen, Marloes,’ zegt ze resoluut. ‘Dit gaat ten koste van jou. Van jullie huwelijk zelfs.’

‘Maar hoe dan? Jeroen voelt zich verantwoordelijk. En als ik nee zeg, ben ik de boeman.’

Anouk pakt mijn hand vast. ‘Misschien moet je dat maar even zijn. Anders raak je jezelf kwijt.’

Die nacht lig ik wakker naast Jeroen. Zijn ademhaling is rustig, maar ik voel me alleen. Mijn gedachten malen: Waarom voel ik me schuldig als ik voor mezelf kies? Waarom mag hun geluk altijd ten koste van het onze gaan?

De volgende dag besluit ik het gesprek aan te gaan met Trudy. Ik nodig haar uit voor koffie.

Ze komt binnen met haar gebruikelijke geur van Chanel No. 5 en een gezicht vol zorgen.

‘Trudy, ik wil iets bespreken,’ begin ik voorzichtig.

Ze kijkt me argwanend aan. ‘Is er iets mis?’

‘Ik voel me soms onder druk gezet door alle verzoeken om hulp,’ zeg ik eerlijk. ‘We willen graag helpen, maar we hebben ook onze eigen grenzen en plannen.’

Haar gezicht betrekt onmiddellijk. ‘Dus jullie laten Mark gewoon stikken? Na alles wat wij voor jullie hebben gedaan?’

Mijn hart breekt een beetje bij haar woorden, maar ik blijf bij mijn punt. ‘Het gaat niet om niet willen helpen, maar om balans. We moeten ook aan onszelf denken.’

Ze staat abrupt op. ‘Ik dacht dat jij anders was, Marloes.’ Ze pakt haar tas en loopt zonder om te kijken de deur uit.

Die avond is het huis ijzig stil. Jeroen komt laat thuis en zodra hij mijn gezicht ziet, weet hij dat er iets mis is.

‘Wat heb je gezegd tegen mijn moeder?’ vraagt hij.

‘De waarheid,’ antwoord ik zacht.

Hij zakt neer op de bank en verbergt zijn gezicht in zijn handen. ‘Waarom moet alles zo moeilijk zijn?’

‘Omdat we nooit grenzen hebben gesteld,’ zeg ik. ‘En nu moeten we dat alsnog doen, anders gaan we eraan onderdoor.’

De weken daarna zijn zwaar. Trudy belt niet meer; Mark stuurt boze appjes; Sanne negeert me op familiefeestjes. Jeroen is afstandelijker dan ooit.

Op een avond barst hij uit: ‘Ben je gelukkig zo? Nu iedereen boos op ons is?’

Ik voel tranen branden achter mijn ogen. ‘Nee,’ fluister ik. ‘Maar ik was ook niet gelukkig toen iedereen over ons heen liep.’

We praten uren die nacht – over onze angsten, onze dromen die ondergesneeuwd raakten door de zorgen van anderen. Voor het eerst in jaren voelen we ons weer verbonden.

Langzaam keert de rust terug in huis. Trudy belt na maanden weer op – voorzichtig, aftastend – en vraagt hoe het met ons gaat zonder meteen over geld te beginnen. Mark vindt uiteindelijk een nieuwe baan en Sanne slaagt voor haar studie.

Maar de littekens blijven voelbaar.

Soms kijk ik naar Jeroen als hij nietsvermoedend koffie zet in onze keuken en vraag ik me af: Hoeveel van mezelf heb ik opgegeven voor de vrede? En hoeveel mag je verwachten van liefde voordat het je breekt?

Misschien is dat wel de vraag die we allemaal moeten stellen: Hoe trek je grenzen zonder je hart te verliezen?