Wanneer de kinderen eerder terug willen van oma: een zomer vol vragen en verborgen pijn
‘Mam, kun je ons alsjeblieft vandaag al ophalen?’
De stem van mijn dochtertje Sophie trilt aan de andere kant van de lijn. Het is pas woensdag, ze zouden tot zondag bij mijn moeder in Amersfoort blijven. Mijn hart slaat over. ‘Wat is er aan de hand, lieverd?’ vraag ik, terwijl ik met mijn vrije hand de autosleutels nerveus ronddraai.
‘Niks… gewoon, we willen naar huis.’
Ik hoor haar broertje Daan op de achtergrond mopperen. ‘Zeg maar gewoon dat het stom is hier!’
Mijn moeder, Marijke, heeft altijd gezegd dat haar huis een paradijs is voor kinderen. Een grote tuin, kippen, een schommel aan de oude eik. Ik heb zelf als kind eindeloze zomers daar doorgebracht, met grassprieten tussen mijn tenen en limonade op het terras. Maar nu klinkt het alsof mijn kinderen opgesloten zitten in een plek waar ze niet willen zijn.
‘Ik kom eraan,’ zeg ik, zonder verder te vragen. Mijn stem klinkt vastberaden, maar vanbinnen woedt een storm. Wat is er gebeurd? Heb ik iets gemist? Of is dit gewoon heimwee?
Onderweg naar Amersfoort maal ik alles door mijn hoofd. Mijn moeder en ik hebben de laatste jaren steeds vaker ruzie. Over opvoeding vooral. Zij vindt dat ik te toegeeflijk ben, dat kinderen regels nodig hebben. ‘Vroeger luisterde jij tenminste nog,’ zegt ze dan met die kille blik. Maar ik weet hoe streng ze was, hoe vaak ik huilend in bed lag omdat ik niet mocht zeggen wat ik voelde.
De auto ruikt naar natte hond en oude koffie. Ik rijd te hard, merk ik, maar ik kan het niet helpen. Wat als er echt iets mis is? Wat als mijn moeder… Nee, zo mag ik niet denken.
Als ik aankom, staan Sophie en Daan al met hun koffertjes bij de voordeur. Mijn moeder staat erachter, haar armen over elkaar geslagen.
‘Zo,’ zegt ze zonder groet, ‘je kinderen willen blijkbaar niet meer bij hun oma zijn.’
Sophie kijkt naar haar schoenen. Daan knijpt in mijn hand. ‘Mam, kunnen we nu gaan?’
‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik zachtjes.
Mijn moeder haalt haar schouders op. ‘Ze zijn gewoon verwend. Alles moet altijd op hun manier.’
‘Dat is niet waar!’ roept Daan ineens fel. ‘Oma werd boos omdat we niet meteen kwamen toen ze riep. En ze zei dat we ondankbaar zijn.’
Mijn moeder’s gezicht vertrekt. ‘Zie je nou? Ze hebben geen respect meer tegenwoordig.’
Ik voel hoe mijn keel dichtknijpt. ‘Mam, misschien moet je soms wat liever zijn…’
‘Liever?’ snuift ze. ‘Jij weet niet wat opvoeden is! Je laat ze alles bepalen.’
De spanning hangt als een mist tussen ons in. Ik wil schreeuwen, maar ik slik het in. In plaats daarvan pak ik de koffers en leid de kinderen naar de auto.
Onderweg naar huis zijn ze stil. Pas als we bijna thuis zijn, fluistert Sophie: ‘Oma zei dat jij vroeger nooit zo lastig was.’
Ik slik. ‘Dat is niet waar, lieverd. Ik was ook wel eens lastig. Maar oma bedoelt het niet slecht.’
Daan kijkt uit het raam. ‘Ik wil niet meer naar oma.’
Thuis probeer ik het gesprek luchtig te houden, maar het blijft knagen. Heb ik gefaald als dochter? Als moeder? Moet ik kiezen tussen mijn eigen moeder en mijn kinderen?
’s Avonds bel ik mijn zus Anouk. Zij woont in Groningen en heeft minder contact met onze moeder.
‘Ze is gewoon niet veranderd,’ zegt Anouk na mijn verhaal. ‘Weet je nog hoe ze vroeger altijd zei dat we ondankbaar waren? Ik snap dat de kinderen zich niet fijn voelen daar.’
‘Maar moet ik haar dan verbieden om ze te zien?’ vraag ik zacht.
‘Nee… maar misschien moet je haar duidelijk maken dat dingen anders moeten.’
Ik weet dat Anouk gelijk heeft, maar het idee alleen al maakt me misselijk van spanning.
De dagen daarna probeer ik met de kinderen te praten over wat er gebeurd is. Sophie zegt dat oma vaak moppert en boos wordt om kleine dingen. Daan vertelt dat hij zich opgesloten voelde, alsof hij niks goed kon doen.
Ik herken hun verhalen zo pijnlijk goed uit mijn eigen jeugd. Maar tegelijkertijd voel ik medelijden met mijn moeder: een vrouw die haar best doet, maar gevangen zit in haar eigen strenge regels en teleurstellingen.
Na een week besluit ik toch te bellen.
‘Mam, kunnen we praten?’
Ze zucht hoorbaar aan de andere kant van de lijn. ‘Waarover?’
‘Over de kinderen… en over vroeger misschien ook wel.’
Er valt een lange stilte.
‘Kom maar langs,’ zegt ze uiteindelijk.
Het gesprek is moeizaam. Mijn moeder verdedigt zichzelf fel: ‘Ik wil alleen maar dat ze leren wat goed is! Dat heb jij ook geleerd!’
‘Maar mam,’ zeg ik zacht, ‘ik was vaak bang voor je. En nu zijn mijn kinderen dat ook.’
Ze kijkt me aan alsof ik haar geslagen heb.
‘Dat bedoel je niet,’ fluistert ze.
‘Jawel mam… Ik wil niet dat Sophie en Daan zich zo voelen als ik vroeger.’
Mijn moeder draait haar hoofd weg en veegt snel een traan weg.
‘Misschien ben ik te streng geweest,’ zegt ze uiteindelijk schor.
We praten lang die middag, over vroeger en nu, over verwachtingen en teleurstellingen. Het is geen wonderoplossing – de pijn zit diep – maar het begin van iets nieuws.
Als ik later die avond thuiskom en de kinderen zie slapen, vraag ik me af: kunnen we echt veranderen? Of blijven we altijd gevangen in het verleden?
Wat denken jullie? Kun je als ouder of grootouder echt leren luisteren naar een nieuwe generatie?