Waarom Is Er Geen Stamppot Meer, Mam?
‘Waarom is er geen stamppot meer, mam?’
De stem van Tim galmt nog na in de keuken. Zijn wenkbrauwen gefronst, zijn ogen vol onbegrip. Ik sta met mijn handen in het sop, kijkend naar het lege aanrecht. De geur van afwasmiddel mengt zich met de kilte van zijn woorden. Henk zit zwijgend aan tafel, zijn blik op zijn telefoon gericht. Buiten tikt de regen tegen het raam, alsof zelfs het weer onze stilte wil benadrukken.
‘Mam, ik snap het gewoon niet. Vroeger was het altijd gezellig als we met z’n allen aten. Stamppot met rookworst, of hutspot… Nu is het altijd maar iets snels of een salade. Het voelt niet meer als thuis.’
Zijn woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik slik en probeer mijn stem vast te houden. ‘Tim, je woont nu toch op kamers in Utrecht? Je komt alleen nog in het weekend thuis. Het is… anders nu.’
Hij zucht en draait zich om naar zijn zusje, Anne, die met haar jas aan in de gang staat. ‘Zie je wel, Anne? Zelfs mam vindt het niet meer belangrijk.’
Anne haalt haar schouders op. ‘Misschien moeten we gewoon zelf koken als we willen wat we vroeger hadden.’
Ze trekken de deur achter zich dicht. Het huis vult zich met stilte. Henk kijkt op van zijn telefoon en zegt zacht: ‘Ze hebben wel een punt, Els.’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Wat wil je dat ik doe, Henk? Elke dag koken alsof ze nog klein zijn? Ze zijn volwassen nu. Ze hebben hun eigen leven.’
Henk haalt zijn schouders op en kijkt weer weg. ‘Misschien missen ze gewoon hoe het was. Misschien mis jij dat ook wel.’
Ik draai me om en staar naar de foto’s op de koelkast. Tim als kleuter met een wortel in zijn hand, Anne die lacht met haar eerste fiets. Ik voel een steek van heimwee naar de tijd dat alles simpel leek.
De dagen erna loop ik als een schim door het huis. De kamers zijn te groot geworden voor ons tweeën. Henk werkt veel thuis sinds corona; hij zit urenlang achter zijn laptop, meetings met collega’s die ik niet ken. Soms hoor ik hem lachen om iets wat ik niet begrijp.
’s Avonds eten we zwijgend aan tafel. Ik maak een simpele pasta, Henk roert wat in zijn bord.
‘Els…’ begint hij voorzichtig.
‘Ja?’
‘Misschien moeten we eens met ze praten. Echt praten. Niet alleen over eten of hun studie, maar over hoe we verder gaan als gezin.’
Ik knik, maar voel me leeg. Wat valt er nog te zeggen? De kinderen zijn weg, het huis is stil, en wij… wij zijn vreemden geworden.
Op zaterdag komen Tim en Anne weer thuis. Tim gooit zijn tas in de gang en loopt direct naar de keuken.
‘Wat eten we?’ vraagt hij hoopvol.
‘Ik dacht… misschien kunnen jullie helpen koken?’ stel ik voor.
Tim kijkt verbaasd. ‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, als jullie willen dat het weer voelt zoals vroeger… misschien kunnen we samen koken. Zoals toen jullie klein waren.’
Anne glimlacht voorzichtig. ‘Dat lijkt me eigenlijk best leuk.’
Samen stampen we aardappels, snijden wortels en prei. Tim snijdt zich bijna in zijn vinger en vloekt zachtjes; Anne giechelt en gooit per ongeluk een halve ui op de grond. Henk komt binnen en zet muziek op: oude Nederlandse hits uit de jaren tachtig.
Voor het eerst in maanden klinkt er gelach in huis.
Tijdens het eten kijkt Tim me aan. ‘Sorry dat ik zo uitviel laatst, mam. Het is gewoon… alles verandert zo snel. Op kamers wonen is leuk, maar soms mis ik gewoon thuis.’
Ik leg mijn hand op de zijne. ‘Ik mis jullie ook. Maar we moeten allemaal wennen aan deze nieuwe tijd.’
Henk knikt instemmend. ‘Misschien moeten wij ook leren loslaten, Els.’
Na het eten zitten we samen op de bank. Anne vertelt over haar studie psychologie; Tim klaagt over zijn huisgenoten die nooit afwassen. Henk lacht om hun verhalen en ik voel een warme gloed van binnen.
Maar als de kinderen zondagavond weer vertrekken, valt de stilte opnieuw als een koude deken over ons heen.
Die nacht lig ik wakker naast Henk.
‘Denk je dat het ooit went?’ fluister ik.
Hij draait zich naar me toe en slaat een arm om me heen. ‘Misschien niet helemaal. Maar misschien vinden we samen een nieuwe manier.’
De weken verstrijken. Soms lukt het om samen te koken met de kinderen; soms eten Henk en ik alleen een boterham voor de tv. We zoeken naar balans tussen vasthouden aan het oude en ruimte maken voor het nieuwe.
Op een dag belt Anne huilend op: haar relatie is uit, ze voelt zich verloren in haar studentenstad.
‘Mam, mag ik even thuis komen?’
‘Natuurlijk,’ zeg ik zonder aarzelen.
’s Avonds zit ze aan onze keukentafel, haar ogen rood van het huilen.
‘Het voelt alsof alles uit elkaar valt,’ snikt ze.
Ik neem haar in mijn armen en fluister: ‘Soms moet alles even breken voordat je opnieuw kunt beginnen.’
Henk zet thee en zegt: ‘We zijn er altijd voor je, Anne.’
Langzaam groeit er iets nieuws tussen ons vieren: minder vanzelfsprekendheid, meer openheid over wat we voelen en missen.
Toch blijft er iets wringen tussen Henk en mij. Op een avond barst ik uit:
‘Voel jij je ook zo leeg sinds de kinderen weg zijn? Alsof we elkaar kwijt zijn geraakt?’
Henk kijkt me lang aan. ‘Ja,’ zegt hij zacht. ‘Maar misschien kunnen we elkaar weer vinden als we durven toegeven dat het pijn doet.’
We praten tot diep in de nacht over vroeger, over onze dromen die we hadden toen we jong waren – reizen maken, samen fietsen langs de Waddenzee, een moestuin beginnen.
Langzaam ontstaat er ruimte voor nieuwe plannen.
Op zondagmiddag zitten we samen in de tuin met koffie en appeltaart – zonder kinderen deze keer – en kijken elkaar aan.
‘Misschien is dit ook goed,’ zegt Henk voorzichtig.
Ik glimlach door mijn tranen heen.
En toch vraag ik me af: kun je ooit echt wennen aan een leeg nest? Of blijft het altijd een beetje pijn doen?
Wat denken jullie: hoe vind je opnieuw betekenis als alles wat je kende verandert?