Waarom heb je nooit geld voor mij?
‘Waarom heb je nooit geld voor mij?’
De woorden van mijn dochter Emma snijden als messen door de stilte in onze kleine woonkamer in Utrecht. Ze staat tegenover me, haar armen over elkaar, haar blik koud en verwijtend. Ik voel mijn hart bonzen in mijn borstkas. Mijn handen trillen als ik de theepot neerzet op tafel. Buiten regent het zachtjes; de druppels tikken ritmisch tegen het raam, maar binnen stormt het.
‘Emma, ik heb je net vorige week nog geholpen met je huur,’ probeer ik voorzichtig. Mijn stem klinkt schor, alsof ik al uren niet heb gesproken. ‘En je weet dat ik zelf ook niet veel heb.’
Ze rolt met haar ogen. ‘Ja mam, maar jij snapt gewoon niet hoe duur alles is tegenwoordig. Iedereen krijgt hulp van hun ouders. Waarom moet ik altijd alles zelf doen?’
Ik voel hoe mijn wangen rood worden van schaamte en frustratie. Ik wil haar uitleggen dat ik als alleenstaande moeder altijd heb moeten vechten om rond te komen. Dat haar vader, Bart, al jaren geleden is vertrokken naar een nieuwe vrouw in Groningen en zich nauwelijks laat zien. Maar Emma wil geen uitleg. Ze wil geld. En misschien nog wel meer: erkenning, liefde, een moeder die alles voor haar oplost.
‘Emma, ik doe echt mijn best,’ fluister ik. ‘Maar soms… soms weet ik het gewoon niet meer.’
Ze zucht diep en pakt haar jas. ‘Laat maar. Ik zoek het zelf wel uit.’
De deur slaat dicht en ik blijf achter in een kamer die ineens veel te groot lijkt voor één persoon.
Die avond lig ik wakker in bed. Mijn gedachten razen. Waar is het misgegaan? Was ik te streng? Te toegeeflijk? Heb ik haar verwend of juist tekortgedaan? Ik denk terug aan vroeger, toen Emma nog klein was en we samen naar de speeltuin gingen. Ze lachte altijd zo hard dat mensen omkeken. Nu lijkt die lach verdwenen, vervangen door eisen en verwijten.
De volgende dag op mijn werk – ik ben administratief medewerker bij een klein advocatenkantoor – kan ik me nauwelijks concentreren. Mijn collega Sanne merkt het meteen.
‘Gaat het wel, Marieke?’ vraagt ze tijdens de lunchpauze.
Ik knik, maar de tranen prikken achter mijn ogen. ‘Het is Emma weer… Ze begrijpt gewoon niet dat ik niet alles kan geven wat ze wil.’
Sanne legt haar hand op mijn arm. ‘Kinderen tegenwoordig… ze denken dat alles vanzelf komt. Maar jij hebt haar toch geleerd om zelfstandig te zijn?’
‘Dat dacht ik,’ zeg ik zacht.
Na het werk fiets ik langs de supermarkt. Mijn boodschappenlijstje is kort: brood, melk, kaas, een zak appels in de aanbieding. Bij de kassa zie ik een moeder met twee kinderen voor me staan. Ze lachen om iets wat het jongste meisje zegt. Het steekt.
Thuis probeer ik Emma te bellen, maar ze neemt niet op. Ik stuur een berichtje: “Wil je morgen komen eten?” Geen reactie.
’s Avonds blader ik door oude fotoalbums. Emma als baby in haar wiegje, Emma op haar eerste schooldag met een veel te grote rugzak, Emma die haar diploma omhooghoudt op de middelbare school. Ik voel een steek van trots én verdriet. Waar is dat meisje gebleven?
De dagen verstrijken. Emma reageert nergens op. Mijn zus Anja belt op zondag.
‘Je moet haar gewoon laten,’ zegt ze stellig. ‘Ze komt vanzelf wel terug als ze iets nodig heeft.’
‘Maar Anja… ze is mijn dochter! Ik kan haar toch niet zomaar loslaten?’
‘Soms moet je dat wel doen,’ antwoordt Anja. ‘Voor jezelf.’
Ik weet dat ze gelijk heeft, maar het voelt als verraad.
Op een regenachtige woensdagavond staat Emma ineens voor de deur. Haar ogen zijn rood van het huilen.
‘Mam… mag ik binnenkomen?’
Zonder iets te zeggen trek ik haar in mijn armen. Ze snikt tegen mijn schouder.
‘Het spijt me,’ fluistert ze uiteindelijk. ‘Ik ben gewoon zo moe… Alles gaat mis op school, en met mijn vrienden… En jij bent de enige bij wie ik terecht kan.’
We zitten uren aan tafel met koude thee en koekjes die niemand eet.
‘Waarom ben je zo boos op mij?’ vraag ik voorzichtig.
Emma haalt haar schouders op. ‘Omdat jij altijd sterk bent. Jij redt het altijd alleen. En ik… ik weet niet eens hoe dat moet.’
Ik slik de brok in mijn keel weg. ‘Emma, sterk zijn betekent niet dat alles makkelijk gaat. Ik heb ook fouten gemaakt.’
Ze kijkt me aan met vochtige ogen. ‘Ben je teleurgesteld in mij?’
‘Nee,’ zeg ik beslist. ‘Nooit.’
We praten tot diep in de nacht over vroeger, over nu, over dromen die we hadden en verloren zijn onderweg.
De volgende ochtend vertrekt Emma weer naar haar studentenkamer in Amsterdam. We spreken af vaker te bellen, eerlijker te zijn over onze gevoelens – en onze grenzen.
Toch blijft er iets knagen als ze weg is: had ik meer moeten geven? Of juist minder?
Nu zit ik hier aan tafel met een kop lauwe koffie en kijk naar buiten waar de regen eindelijk is opgehouden.
Hebben we als ouders ooit genoeg gedaan? Of verwachten onze kinderen simpelweg te veel? Wat denken jullie – waar ligt de grens tussen helpen en verwennen?