Vier jaar steun en één vraag die alles veranderde – ben ik echt alleen maar de portemonnee voor mijn eigen man?

‘Daan, kunnen we even praten?’ Mijn stem trilt, maar ik probeer het te verbergen. Hij kijkt niet op van zijn telefoon. ‘Nu? Ik ben net bezig met iets belangrijks.’

Ik slik. ‘Het is ook belangrijk. Het gaat over geld.’

Hij zucht, legt zijn telefoon neer en kijkt me eindelijk aan. Zijn ogen zijn moe, of misschien gewoon ongeïnteresseerd. ‘Wat is er dan?’

Vier jaar. Vier jaar lang heb ik alles betaald. De huur van ons appartement in Utrecht, de boodschappen, de opvang van onze zoon Lars, zelfs de verzekeringen en zijn OV-chipkaart. Daan verloor zijn baan vlak na de geboorte van Lars en sindsdien is het alsof hij in een soort mist leeft. Eerst dacht ik: hij heeft tijd nodig. Maar maanden werden jaren en ik werd steeds meer een schim van mezelf.

‘Ik red het niet meer alleen,’ zeg ik zacht. ‘Kun je alsjeblieft ook iets bijdragen? Desnoods een klein baantje erbij?’

Daan trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Jij verdient toch genoeg? Waarom maak je je zo druk?’

Die woorden snijden dieper dan ik had verwacht. ‘Omdat ik moe ben, Daan. Omdat ik niet alleen moeder en werknemer wil zijn, maar ook partner. Omdat ik het gevoel heb dat ik er alleen voor sta.’

Hij lacht schamper. ‘Je overdrijft. Het komt wel goed.’

Ik voel tranen prikken achter mijn ogen, maar ik weiger ze te laten zien. ‘Nee, Daan. Het komt niet goed als jij niks verandert.’

Hij staat op en loopt naar de keuken. ‘Ik ga koffie zetten. Wil jij ook?’

Zijn onverschilligheid maakt me woedend en verdrietig tegelijk. Ik denk terug aan hoe het ooit was: samen fietsen door de stad, nachtenlang praten over dromen en plannen. Nu lijkt het alsof hij die dromen allang heeft opgegeven.

Mijn moeder zei altijd: ‘Een huwelijk is geven en nemen.’ Maar wat als je alleen maar geeft?

Die avond lig ik wakker naast hem in bed. Zijn rug naar mij toe, zijn ademhaling zwaar van de slaap. Ik staar naar het plafond en voel me leger dan ooit.

De volgende ochtend probeer ik het opnieuw, nu met Lars aan tafel. ‘Papa, ga jij vandaag werken?’ vraagt Lars met zijn kinderlijke onschuld.

Daan glimlacht geforceerd. ‘Papa zoekt nog steeds naar een leuke baan, jongen.’

Ik zie hoe Lars zijn schouders laat zakken. Zelfs hij voelt het aan.

Op mijn werk bij het ziekenhuis probeer ik me te concentreren, maar mijn hoofd zit vol zorgen. Mijn collega Sanne merkt het meteen. ‘Gaat het wel?’ vraagt ze tijdens de lunch.

Ik knik, maar mijn stem breekt als ik zeg: ‘Ik weet het niet meer, Sanne. Ik voel me zo alleen in mijn eigen huis.’

Ze legt haar hand op mijn arm. ‘Je verdient beter dan dit, Eva.’

Die woorden blijven hangen als een echo in mijn hoofd.

’s Avonds probeer ik met Daan te praten over relatietherapie. Hij wuift het weg: ‘Dat is voor mensen met echte problemen.’

‘En wat hebben wij dan?’ vraag ik fel.

‘Jij maakt overal een drama van,’ zegt hij en loopt weg.

De dagen worden weken. Mijn spaargeld slinkt, de rekeningen stapelen zich op. Ik word kortaf tegen Lars, voel me schuldig als hij schrikt van mijn stem.

Op een avond vind ik een brief van de bank: roodstand. Mijn hart bonkt in mijn keel.

‘Daan, we moeten NU praten,’ zeg ik terwijl hij tv kijkt.

‘Wat nu weer?’

‘We staan rood! Dit kan zo niet langer!’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Dan leen je toch wat van je ouders? Of vraag je om opslag?’

‘Daan! Het gaat niet om geld alleen! Het gaat om ons! Om respect!’

Hij zwijgt.

De stilte is oorverdovend.

Die nacht huil ik zachtjes in de badkamer terwijl Lars slaapt en Daan snurkt in bed. Ik kijk naar mezelf in de spiegel: wallen onder mijn ogen, een vermoeide blik die ik niet herken.

Mijn moeder belt de volgende dag. Ze hoort meteen dat er iets mis is.

‘Eva, kom anders een weekendje bij ons met Lars,’ stelt ze voor.

Ik aarzel, maar stem toe.

Bij mijn ouders voel ik me voor het eerst in maanden veilig. Mijn vader speelt met Lars in de tuin terwijl mijn moeder koffie zet.

‘Je hoeft niet terug als je dat niet wilt,’ zegt ze zachtjes.

‘Maar wat dan? Alles opgeven?’

Ze knikt begripvol. ‘Soms is loslaten sterker dan vasthouden.’

Terug in Utrecht wacht Daan me op met een boze blik.

‘Dus je vlucht gewoon weg? Lekker makkelijk!’

‘Ik had ruimte nodig om na te denken,’ zeg ik kalm.

‘En? Ga je me verlaten?’

Ik weet het niet meer. Alles in mij schreeuwt om rust, om erkenning, om liefde die wederzijds is.

De weken daarna probeer ik afstand te nemen. Ik slaap vaker bij mijn ouders, zoek hulp bij een maatschappelijk werker en praat met Sanne over alles wat me dwarszit.

Daan verandert niet. Hij blijft hangen in zijn slachtofferrol, weigert verantwoordelijkheid te nemen.

Op een dag zegt Lars: ‘Mama, waarom is papa altijd boos of moe?’

Mijn hart breekt.

Ik weet wat me te doen staat.

Met lood in mijn schoenen vertel ik Daan dat ik wil scheiden. Hij lacht cynisch: ‘Je denkt zeker dat je het beter krijgt zonder mij?’

Misschien wel, misschien niet. Maar alles is beter dan langzaam verdwijnen in een relatie waarin je niet wordt gezien.

Nu zit ik hier, aan de keukentafel bij mijn ouders, Lars spelend in de tuin, en vraag ik mezelf af: Wanneer is genoeg echt genoeg? Hoeveel moet je geven voordat je jezelf verliest?