Twintig jaar leugens: Hoe één telefoontje mijn leven verwoestte en de tweede familie van mijn man onthulde
‘Je kent me niet, maar ik denk dat je dit moet weten.’ Haar stem trilde, maar was vastberaden. Ik stond in de keuken, de geur van gebakken ui hing nog in de lucht, terwijl ik met mijn hand om de telefoon klemde. Buiten sloeg de regen tegen het raam. ‘Wie ben je?’ vroeg ik, mijn stem schor van een plotselinge angst die ik niet kon plaatsen.
‘Mijn naam is Saskia. Ik… ik ben de vriendin van Erik.’
Mijn wereld kantelde. Erik, mijn man, vader van onze twee kinderen, mijn steun en toeverlaat sinds mijn twintigste. ‘Dit is een vergissing,’ fluisterde ik, maar diep vanbinnen voelde ik dat het geen vergissing was. Saskia vertelde me over hun relatie, over hun dochtertje van zes, over de weekenden dat hij zogenaamd op zakenreis was. Elke zin was een messteek.
Toen Erik die avond thuiskwam, zat ik roerloos aan de keukentafel. De kinderen, Joris en Lotte, waren boven huiswerk aan het maken. ‘Hoe was je dag?’ vroeg hij luchtig, zijn jas nog aan. Ik keek hem aan en zag ineens een vreemde. ‘Wie is Saskia?’ vroeg ik. Zijn gezicht verstarde. ‘Wat bedoel je?’ probeerde hij nog, maar zijn ogen verraadden hem.
‘Ze heeft gebeld. Ze zegt dat ze jouw vriendin is. Dat jullie een kind hebben.’ Mijn stem brak. Hij zakte neer op de stoel tegenover me, zijn handen trilden. ‘Het spijt me,’ fluisterde hij. ‘Het is allemaal zo gelopen…’
Woede overspoelde me. ‘Twintig jaar! Twintig jaar leugens! Hoe kon je?’ Mijn stem schalde door het huis. Boven hoorde ik Lotte haar deur dichtdoen. Erik huilde. Ik had hem nog nooit zien huilen.
De dagen daarna waren een waas van gesprekken, verwijten en stilte. Mijn moeder, Marijke, kwam langs met appeltaart en warme thee. ‘Je moet sterk zijn voor de kinderen,’ zei ze zachtjes, terwijl ze mijn hand vasthield. Maar hoe kon ik sterk zijn als alles wat ik kende een leugen bleek?
Joris, zestien en altijd zo nuchter, kwam na school naar me toe. ‘Mam, wat is er aan de hand? Waarom doet papa zo raar?’ Ik slikte. ‘Papa heeft iets gedaan wat niet goed is,’ zei ik voorzichtig. Zijn ogen vulden zich met tranen. ‘Gaat hij weg?’
Erik sliep op de bank. Soms hoorde ik hem zachtjes huilen als hij dacht dat ik sliep. De kinderen ontweken hem. Lotte, dertien en gevoelig, schreef gedichten in haar dagboek en keek me niet meer aan tijdens het eten.
Op een avond stond Erik ineens voor me in de woonkamer. ‘Mag ik je iets uitleggen?’ vroeg hij smekend. Ik knikte zwijgend.
‘Het begon allemaal toen jij ziek was, jaren geleden,’ begon hij. ‘Ik voelde me alleen… Saskia was er op mijn werk, ze luisterde naar me. Het was nooit de bedoeling om jou te kwetsen.’
‘Maar je hebt het wel gedaan,’ zei ik kil.
‘Ik weet het,’ snikte hij. ‘Ik weet niet waarom ik het zo ver heb laten komen.’
‘En nu? Wat wil je nu?’ vroeg ik.
Hij keek naar zijn handen. ‘Ik wil jullie niet kwijt… Maar ik kan Saskia en mijn dochter ook niet in de steek laten.’
De weken sleepten zich voort. Familieleden kozen partij; mijn zus Anouk vond dat ik hem eruit moest zetten (‘Je bent geen deurmat!’), terwijl mijn vader vond dat we moesten proberen het gezin bij elkaar te houden (‘Voor de kinderen’). Op school werd Lotte gepest toen iemand uit haar klas hoorde wat er gebeurd was (‘Jouw vader heeft twee gezinnen!’). Ze kwam huilend thuis en sloot zich op in haar kamer.
Op een dag stond Saskia voor mijn deur, haar dochtertje aan de hand. Ze had tranen in haar ogen. ‘Het spijt me zo,’ zei ze zachtjes. ‘Ik wist niet dat hij nog bij jou woonde… Hij zei dat jullie uit elkaar waren.’
Ik keek naar het meisje – blond haar, blauwe ogen – zo herkenbaar dat het pijn deed. Mijn kinderen hadden hetzelfde haar gehad toen ze klein waren.
‘Wat verwacht je nu van mij?’ vroeg ik bitter.
‘Niets,’ zei Saskia snel. ‘Ik wilde alleen dat je wist dat ik je pijn niet wilde doen.’
Die nacht lag ik wakker in bed, luisterend naar het zachte gesnurk van Lotte aan de andere kant van de muur. Mijn hoofd tolde van vragen: Was ik blind geweest? Had ik signalen gemist? Was dit allemaal mijn schuld?
De maanden gingen voorbij. Erik verhuisde naar een klein appartement in Utrecht, dichtbij Saskia en hun dochtertje Noor. De kinderen gingen om het weekend naar hem toe; Joris weigerde in het begin te gaan (‘Ik wil niks met hem te maken hebben’), maar na een paar maanden ging hij toch – vooral voor Noor, die hem nieuwsgierig aankeek alsof ze haar grote broer had gevonden.
Ik probeerde mijn leven weer op te pakken: werken op de basisschool, koffie drinken met vriendinnen, hardlopen langs de Vecht om mijn hoofd leeg te maken. Maar elke keer als ik thuiskwam in het lege huis voelde het alsof er iets ontbrak – alsof er een gat in mijn borst zat dat nooit meer zou helen.
Op een dag kwam Lotte thuis met een tekening: twee huizen naast elkaar, verbonden door een regenboog. ‘Dit zijn wij nu,’ zei ze zachtjes.
Soms denk ik terug aan die avond met het telefoontje en vraag ik me af: Had ik het kunnen voorkomen? Had ik Erik kunnen vergeven als hij eerlijk was geweest? Of is eerlijkheid soms net zo pijnlijk als leugens?
Misschien is dit wat ze bedoelen met opnieuw beginnen – niet omdat je wilt, maar omdat je moet.
Zou jij kunnen vergeven? Of zijn sommige wonden te diep om ooit te helen?