Twee keer gebroken: Wanneer oma faalt

‘Eva, je moet me geloven, ik had het nooit gewild!’ De stem van mijn moeder trilt door de kille rechtszaal. Mijn handen zijn klam, mijn knokkels wit om de rand van de stoel. Ik kijk haar niet aan. Ik kan het niet.

Mijn naam is Eva van Dijk, 36 jaar, moeder van twee jongens die er niet meer zijn. Twee keer heb ik afscheid moeten nemen, twee keer heb ik hun kamertjes leeg moeten halen, hun knuffels in dozen gestopt, hun geur uit hun lakens proberen te wassen. Twee keer heb ik mijn hart horen breken, en beide keren was mijn moeder erbij.

‘Eva, zeg iets…’ Haar stem klinkt nu smekend. Maar wat moet ik zeggen? Dat ik haar haat? Dat ik haar vergeef? Of dat ik gewoon niets meer voel?

Het begon allemaal zo onschuldig. Mijn moeder, Marijke, was altijd de rots in mijn branding. Na mijn scheiding was zij degene die me overeind hield. Ze paste op Daan en Bram als ik moest werken in het ziekenhuis in Utrecht. Ze haalde ze op van school in Amersfoort, bakte pannenkoeken op woensdagmiddag en las voor uit oude boeken die nog naar mijn kindertijd roken.

De eerste keer dat het misging was op een regenachtige dag in maart. Daan, mijn oudste van acht, was met oma naar het park gegaan. ‘Even uitwaaien,’ zei ze. Maar ze vergat dat Daan niet kon zwemmen. Ze vergat dat het hek bij de vijver kapot was. Ze vergat… of misschien dacht ze gewoon even niet na. Toen ik het telefoontje kreeg, stond ik op de spoedeisende hulp. ‘Eva, je moet komen… Daan…’

De rest is een waas van sirenes, natte kleren, een ziekenhuisbed waar Daan niet meer wakker werd. Mijn moeder huilde aan mijn bed, haar handen om mijn schouders geklemd alsof ze me kon lijmen met haar spijt.

‘Het spijt me zo, Eva…’

Ik zei niets. Ik kon niets zeggen.

Iedereen zei dat het een ongeluk was. De politie, de artsen, zelfs mijn ex-man Bart die normaal overal schuldigen zoekt. Maar ik voelde iets knagen. Had ik niet moeten weten dat mijn moeder ouder werd? Dat ze soms dingen vergat? Had ik niet beter moeten opletten?

Toch liet ik Bram bij haar achter, maanden later. Want wie moest er anders oppassen? Mijn werk liet geen ruimte voor vrije dagen en kinderopvang was vol tot na de zomer.

‘Ik let extra goed op,’ beloofde ze. ‘Echt waar, Eva.’

Maar op een warme julidag ging het opnieuw mis. Bram had astma en mocht niet te veel rennen in de zon. Mijn moeder was even naar binnen gegaan om limonade te halen. Toen ze terugkwam lag Bram op het gras, zijn gezichtje blauw.

Dit keer was er geen ambulance snel genoeg.

Nu zit ik hier, tegenover haar in de rechtbank van Utrecht. De officier van justitie leest voor: ‘Nalaten van toezicht met dodelijke afloop.’ Mijn moeder snikt zachtjes. Haar advocaat fluistert iets in haar oor.

Mijn familie is verscheurd. Mijn broer Mark heeft me gebeld: ‘Hoe kun je dit mama aandoen? Ze heeft al genoeg geleden!’ Mijn vader – gescheiden van mijn moeder sinds ik twaalf was – belt juist elke dag: ‘Je moet volhouden, Eva. Ze moet verantwoordelijkheid nemen.’

En ik? Ik weet het niet meer.

’s Nachts lig ik wakker en hoor ik de stemmen van mijn jongens in mijn hoofd: ‘Mama, kom je spelen?’ Maar als ik wakker word is het stil. Soms droom ik dat mijn moeder weer voor me staat zoals vroeger, met warme chocolademelk en een geruststellende glimlach. Maar nu zie ik alleen haar gebogen schouders en grijze haren.

De buren fluisteren als ik langsloop: ‘Dat is die vrouw…’ Op school ontwijkt iedereen me. Mijn ex-man Bart heeft een nieuwe vriendin en wil niets meer met mij of mijn moeder te maken hebben.

Op een dag na de zitting belt Mark weer: ‘Eva, je moet haar vergeven. Ze is onze moeder.’
‘En wie vergeeft mij?’ schreeuw ik terug. ‘Wie vergeeft mij dat ik haar vertrouwde?’

De rechtszaak sleept zich voort. Deskundigen praten over ouderdomsvergeetachtigheid, over stress en overmacht. Mijn moeder kijkt me soms aan met ogen vol wanhoop.

Na afloop van een zitting staan we samen buiten op het plein bij de rechtbank. Het regent zachtjes.
‘Eva… alsjeblieft…’
Ik draai me om.
‘Ik weet niet of ik je ooit kan vergeven,’ fluister ik. ‘Maar ik weet ook niet of ik zonder jou kan leven.’

Ze huilt nu openlijk. Mensen kijken weg.

Thuis staar ik naar de lege kamers van Daan en Bram. Hun speelgoed ligt onaangeroerd in de hoek. Soms ruik ik nog hun shampoo als ik hun dekbedden opschud.

Op een avond vind ik een briefje onder mijn deur geschoven:
‘Lieve Eva,
Ik weet dat je boos bent. Maar oma hield echt van ons.
Daan.’

Het handschrift is kinderlijk, maar ik herken het meteen als dat van Mark – een wanhopige poging tot verzoening.

De dag van de uitspraak komt sneller dan verwacht. De rechter kijkt streng over zijn bril: ‘Mevrouw Van Dijk, u wordt schuldig bevonden aan nalatigheid met dodelijke afloop, maar gezien uw leeftijd en omstandigheden wordt u geen straf opgelegd.’

Mijn moeder zakt in elkaar van opluchting en verdriet tegelijk.

Na afloop staan we samen buiten.
‘Wat nu?’ vraagt ze zacht.
Ik weet het niet.
Misschien komt er ooit een dag dat we samen kunnen rouwen zonder verwijten.
Misschien niet.

Soms vraag ik me af: Hoeveel kan een hart breken voordat het ophoudt met kloppen? En wie bepaalt wanneer schuld genoeg is geweest?
Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen je kinderen en je moeder?