Tussen Wortels en Woorden: Het Verhaal van Mijn Moestuin en Mijn Moeder
‘Ik ga niet te veel planten. Ik weet dat je me niet laat zitten. Je geweten laat je niet lui zijn.’
De woorden van mijn moeder galmen nog na terwijl ik met trillende handen de zaadjes in de vochtige aarde duw. Het is april, de lucht ruikt naar belofte, maar haar stem hangt als een onweerswolk boven mijn hoofd. ‘Waarom moet je zo hard werken in die tuin, Anne? We kunnen toch gewoon gras zaaien en lekker zitten? Waarom al die moeite voor een moestuin?’
Ik kijk op, haar gezicht half verborgen achter het keukenraam. Haar ogen priemen in mijn rug. ‘Omdat ik het wil, mam. Omdat ik iets van mezelf wil maken.’
Ze zucht, draait zich om en verdwijnt uit beeld. Ik weet dat ze straks weer komt kijken, misschien met koffie, misschien met kritiek. Mijn moeder, Marijke, is nooit tevreden geweest met gewoon. Alles moet nut hebben, alles moet kloppen. En ik? Ik ben haar enige kind, haar project, haar hoop op een tweede kans.
Mijn vader is al jaren weg. Hij vertrok op een regenachtige dinsdag toen ik twaalf was, zijn koffer in de ene hand, zijn jas in de andere. ‘Je moeder en ik kunnen niet meer samen,’ zei hij zachtjes. Ik herinner me hoe ik dacht: maar ik dan? Waar hoor ik bij?
Sindsdien zijn mijn moeder en ik een onafscheidelijk duo geworden – of liever gezegd: een duo dat niet los kan komen van elkaar. Ze werkt als verpleegkundige in het ziekenhuis van Amersfoort, altijd nachtdiensten, altijd moe. Ik studeer psychologie aan de universiteit van Utrecht, maar woon nog thuis omdat ze me nodig heeft. Of omdat ik haar nodig heb? Soms weet ik het niet meer.
De moestuin was mijn idee. Een stukje grond achter het huis, waar vroeger alleen onkruid groeide en oude fietsen roestten. Ik wilde iets opbouwen, iets laten groeien dat van mij was. Maar elke keer als ik een plantje in de grond zet, voel ik haar ogen in mijn rug.
‘Je doet het verkeerd,’ zegt ze als ze naar buiten komt. ‘Die tomaten moeten verder uit elkaar. En je vergeet de slakkenkorrels.’
‘Mam, laat me nou gewoon proberen.’
Ze schudt haar hoofd. ‘Je verspilt je tijd. Je had beter kunnen leren voor je tentamens.’
Ik bijt op mijn lip. ‘Niet alles draait om cijfers.’
‘Nee,’ zegt ze scherp, ‘maar zonder diploma kom je nergens.’
Het gesprek eindigt zoals altijd: zij boos naar binnen, ik alleen tussen de rijen jonge plantjes.
’s Nachts lig ik wakker en luister naar haar voetstappen op de overloop. Soms hoor ik haar huilen in de badkamer. Soms hoor ik mezelf huilen in mijn kussen.
Op een dag komt mijn beste vriendin Sanne langs. Ze brengt zelfgebakken appeltaart mee en lacht als ze mijn modderige handen ziet.
‘Jij bent echt gek geworden met die tuin,’ grinnikt ze.
‘Het is rustgevend,’ zeg ik.
Ze kijkt me aan, haar blik serieus. ‘Of is het vluchten?’
Ik kijk weg. ‘Misschien allebei.’
Sanne blijft eten en mijn moeder schuift aan met een glas wijn. Het gesprek draait al snel uit op een discussie over mijn toekomst.
‘Anne moet gewoon op kamers gaan,’ zegt Sanne plompverloren.
Mijn moeder verstijft. ‘Dat is nergens voor nodig. Ze heeft hier alles wat ze nodig heeft.’
‘Behalve vrijheid,’ fluistert Sanne.
Ik voel mijn wangen gloeien. ‘Mam… misschien heeft Sanne wel gelijk.’
Ze kijkt me aan alsof ik haar heb verraden. ‘Dus jij wilt me alleen laten? Na alles wat ik voor je heb gedaan?’
De stilte die volgt is ondraaglijk.
Die nacht droom ik dat mijn moestuin overwoekerd wordt door onkruid en dat mijn moeder met een schoffel alles kapotmaakt wat ik heb geplant.
De weken daarna praat ze nauwelijks tegen me. Ze laat briefjes achter op het aanrecht: ‘Eten staat in de koelkast’, ‘Niet vergeten: vuilnis buiten’, ‘Succes met studeren’. Geen kus, geen knuffel.
Op een dag kom ik thuis en vind haar in de tuin, tussen mijn planten. Ze huilt zachtjes terwijl ze dode bladeren weghaalt.
‘Mam?’ fluister ik.
Ze schrikt op, veegt snel haar wangen droog.
‘Sorry,’ zegt ze schor. ‘Ik wilde alleen helpen.’
Ik kniel naast haar neer. ‘Waarom ben je zo boos op mij?’
Ze kijkt me aan met rode ogen. ‘Omdat ik bang ben dat je weggaat. Dat je net als je vader vertrekt en mij achterlaat.’
Ik slik. ‘Ik ben niet papa.’
Ze knikt langzaam. ‘Maar je bent alles wat ik nog heb.’
We zitten samen in het gras, tussen de wortels en de woorden die we nooit eerder durfden uit te spreken.
Langzaam verandert er iets tussen ons. Ze helpt me met water geven, leert me hoe je aardbeien moet stekken. Soms lachen we samen om de slakken die alles opvreten wat we planten.
Maar het blijft moeilijk. Elke keer als ik over verhuizen begin, trekt ze zich terug in zichzelf.
Op een avond zit ik op mijn kamer te leren als ze binnenkomt met twee koppen thee.
‘Anne…’ begint ze aarzelend.
‘Ja?’
‘Als jij echt wilt verhuizen… dan moet je dat doen. Ik wil niet dat je blijft omdat je denkt dat het moet.’
Mijn hart slaat over.
‘Dank je mam,’ fluister ik.
Ze glimlacht flauwtjes. ‘Misschien kan ik dan eindelijk leren hoe het is om alleen te zijn… zonder bang te zijn dat iedereen me verlaat.’
De zomer komt en gaat. Mijn moestuin bloeit uitbundig: tomaten rood en sappig, courgettes zo groot als baby’s, aardbeien zoet als herinneringen aan vroeger.
In september verhuis ik naar Utrecht. Mijn moeder zwaait me uit bij het station, haar ogen nat maar haar glimlach oprecht.
Elke zondag bel ik haar en vertel over mijn studie, mijn nieuwe vrienden, mijn kleine balkonnetje waar ik kruiden kweek in potten.
Soms mis ik haar verschrikkelijk – haar bemoeizucht, haar zorgzaamheid, zelfs haar kritiek.
En soms vraag ik me af: zijn we ooit echt los van elkaar? Of groeien onze wortels altijd door elkaar heen?
Wat betekent het eigenlijk om jezelf te worden – zonder iemand anders kwijt te raken?