Toen mijn schoonmoeder bij ons introk – Een familieoorlog in de polder

‘Je begrijpt het niet, Marieke! Ze heeft niemand meer. Waar moet ze anders heen?’

De stem van mijn man, Jeroen, trilt terwijl hij me aankijkt. Zijn handen trillen ook, net als de mijne. Ik staar naar het aanrecht, waar ik net een kop thee voor mezelf wilde zetten. Mijn hoofd bonkt. ‘En wij dan?’ fluister ik. ‘Wij hebben ook niemand meer als dit zo doorgaat.’

Het is vijf jaar geleden dat we ons huis in Almere kochten. Een nieuwbouwwijk, alles fris en licht, een tuin waar ik eindelijk mijn eigen bloemen kon planten. Jeroen en ik waren gelukkig, dachten we. Tot die ene dag dat zijn moeder, Truus, haar heup brak en niet meer alleen kon wonen.

‘Het is maar tijdelijk,’ zei Jeroen toen hij haar spullen naar binnen droeg. Maar Truus had zich al geïnstalleerd op de bank, haar voeten op tafel, alsof ze nooit meer weg zou gaan.

Vanaf het begin voelde ik het: spanning, als een strakgetrokken waslijn tussen ons in. Truus bemoeide zich overal mee. ‘Marieke, zo vouw je de was toch niet?’ ‘Die aardappels zijn veel te hard gekookt.’ ‘Jeroen houdt helemaal niet van broccoli, dat weet je toch?’

Ik probeerde het te negeren. Ik beet op mijn lip, glimlachte gemaakt en telde tot tien. Maar elke dag werd het erger. Truus nam langzaam mijn huis over. Mijn keuken werd haar domein. Mijn tuin haar rookplek. Mijn man haar bondgenoot.

Op een avond zat ik alleen aan de eettafel. Jeroen was met Truus naar haar favoriete tv-programma aan het kijken. Ik hoorde hun gelach door de muur heen. Mijn vork tikte tegen het bord. Ik voelde me een indringer in mijn eigen huis.

‘Waarom doe je zo afstandelijk tegen haar?’ vroeg Jeroen die avond in bed.

‘Omdat ze me geen ruimte geeft,’ zei ik zacht.

‘Ze is gewoon een beetje ouderwets. Ze bedoelt het goed.’

Ik draaide me om en trok het dekbed over mijn hoofd.

De weken werden maanden. Truus’ tijdelijke verblijf werd permanent. Ze had haar eigen kamer gekregen, maar sliep vaak op de bank omdat ze ‘de trap niet vertrouwde’. Ze liet overal haar spullen slingeren: breinaalden in de badkamer, haar pillendoosje op het aanrecht, haar pantoffels midden in de gang.

Op een dag kwam ik thuis van mijn werk en rook ik iets vreemds. In de keuken stond Truus te koken. ‘Ik dacht, ik maak stamppot zoals vroeger,’ zei ze trots.

‘Maar ik had al boodschappen gedaan voor pasta,’ zei ik voorzichtig.

‘Ach joh, dat kan morgen wel,’ lachte ze.

Ik slikte mijn frustratie weg en probeerde te helpen. Maar alles wat ik deed was verkeerd. ‘Nee Marieke, zo moet je de aardappels niet stampen! Geef maar hier.’

Die avond at Jeroen twee keer op: eerst met zijn moeder, daarna met mij omdat hij zag dat ik nauwelijks gegeten had.

De ruzies begonnen klein: over boodschappen, over wie er mocht douchen, over de afstandsbediening. Maar langzaam groeiden ze uit tot iets groters.

Op een zondagmiddag barstte de bom.

‘Jij probeert me uit mijn eigen huis te werken!’ schreeuwde Truus terwijl ze met haar wandelstok op de vloer tikte.

‘Nee Truus, ik wil alleen wat ruimte voor mezelf!’ riep ik terug.

Jeroen stond ertussenin, zijn handen in zijn haar.

‘Kunnen jullie alsjeblieft stoppen?’ riep hij wanhopig.

Maar het was te laat. De sfeer was voorgoed veranderd.

Ik begon steeds vaker te werken, bleef langer op kantoor om maar niet thuis te hoeven zijn. Mijn collega’s vroegen of alles goed ging. Ik lachte het weg.

Thuis werd het steeds kouder tussen Jeroen en mij. We sliepen rug aan rug. We praatten alleen nog over praktische zaken: wie haalt Truus’ medicijnen? Wie doet de boodschappen?

Op een avond vond ik Jeroen huilend in de tuin.

‘Ik weet niet meer wat ik moet doen,’ snikte hij. ‘Jullie zijn allebei belangrijk voor me.’

Ik legde mijn hand op zijn schouder. ‘Maar wat ben ik nog voor jou?’ vroeg ik zacht.

Hij keek me aan met rode ogen. ‘Jij bent mijn vrouw.’

‘En zij is je moeder.’

We zwegen allebei.

De weken daarna probeerde ik met Truus te praten. ‘Misschien kunnen we afspraken maken,’ stelde ik voor tijdens het ontbijt.

Ze keek me aan over haar brilletje. ‘Afspraken? Alsof ik een kind ben?’

‘Nee, gewoon… zodat we allemaal een beetje ruimte hebben.’

Ze snoof en draaide zich om naar Jeroen. ‘Zie je nou wel? Ze wil me weg hebben.’

Jeroen zei niets.

Op een dag kwam mijn zus Anouk langs. Ze keek me aan en zei: ‘Je ziet eruit alsof je elk moment kunt instorten.’

Ik barstte in tranen uit aan de keukentafel.

‘Waarom laat je dit gebeuren?’ vroeg ze zacht.

‘Omdat ik niet weet hoe het anders moet,’ snikte ik.

Anouk pakte mijn hand vast. ‘Misschien moet je kiezen voor jezelf.’

Die nacht lag ik wakker te staren naar het plafond. Ik hoorde Truus snurken op de bank beneden. Jeroen lag stil naast me.

De volgende ochtend pakte ik mijn koffers.

Jeroen stond in de deuropening, zijn gezicht bleek.

‘Wat doe je?’ vroeg hij schor.

‘Ik ga naar Anouk,’ zei ik zacht. ‘Ik kan dit niet meer.’

Hij knikte langzaam, tranen in zijn ogen.

Truus kwam de trap af en keek verbaasd naar mijn koffers.

‘Ga je weg?’ vroeg ze kil.

‘Ja,’ zei ik alleen maar.

Ik liep naar buiten zonder om te kijken.

Bij Anouk voelde ik me voor het eerst in maanden weer vrij ademen. Maar ook schuldig en verdrietig tegelijk. Had ik gefaald? Had ik moeten vechten?

Na drie weken belde Jeroen me op.

‘Het huis is leeg,’ zei hij zacht. ‘Mam is naar een verzorgingshuis gegaan.’

Ik zweeg even.

‘Wil je terugkomen?’ vroeg hij voorzichtig.

Ik dacht aan alles wat er gebeurd was, aan wie ik geworden was in die maanden van strijd.

‘Misschien,’ zei ik uiteindelijk. ‘Maar alleen als we samen opnieuw beginnen.’

Nu zit ik hier, terug in ons huis dat weer van ons is – maar niets is meer hetzelfde als vroeger. Soms hoor ik nog Truus’ stem in mijn hoofd als ik aardappels stamp of de was vouw.

Hebben we gewonnen of verloren? Of is familie altijd een strijd zonder echte winnaars? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen jezelf en je gezin?