Toen mijn dochter haar diploma haalde, liet ik alles achter – Een Nederlandse moeder vertelt
‘Mam, ga je echt weg?’ vroeg Lotte met een stem die trilde van onzekerheid. Haar hand kneep de mijne bijna blauw. Ik keek haar aan, mijn dochter, net achttien geworden, haar diploma nog nat van het zweet in haar tas. De trein naar Groningen zou over vijf minuten vertrekken. Mijn hart bonsde in mijn keel, maar ik wist: dit is het moment.
‘We moeten, Lot. We kunnen niet meer terug.’ Mijn stem klonk vastberaden, maar vanbinnen voelde ik me als een kind dat verdwaald was op een druk station. De regen tikte tegen de ruiten van het perron, alsof zelfs de hemel met ons meehuilde.
Jarenlang had ik alles geslikt. De avonden waarop Sander, mijn man, dronken thuiskwam uit het café aan de Dorpsstraat. De schreeuwpartijen die door de dunne muren galmden, zodat zelfs de buren hun gordijnen dichttrokken als ze ons zagen lopen. De keren dat hij zijn woede niet meer in bedwang kon houden en borden sneuvelden op de keukenvloer. En altijd weer die blikken in de supermarkt, het gefluister bij de bakker: ‘Daar heb je haar weer, die vrouw van Sander.’
‘Waarom nu pas?’ had mijn zus Marieke me laatst gevraagd aan de telefoon. ‘Waarom heb je het zo lang volgehouden?’
Ik wist het antwoord niet. Misschien omdat ik dacht dat liefde betekende dat je alles moest verdragen. Misschien omdat ik bang was voor wat mensen zouden zeggen. Of misschien omdat ik hoopte dat hij ooit zou veranderen.
Maar toen Lotte haar diploma kreeg en ik haar zag stralen op het podium van de sporthal, wist ik: ik wil niet dat zij hetzelfde leven krijgt als ik. Ik wil niet dat ze leert dat je jezelf moet wegcijferen voor een man die je kapotmaakt.
‘Kom,’ zei ik zacht tegen Lotte. De trein kwam piepend tot stilstand. We stapten in, onze koffer tussen ons in gepropt. Ik zag haar ogen vol tranen, maar ook vol hoop.
De eerste weken in Groningen waren zwaar. We vonden een kleine studio via een kennis van Marieke. Lotte sliep op de slaapbank, ik op een matras op de grond. Alles was vreemd: de stad, de mensen, zelfs de lucht leek anders te ruiken dan thuis in Drenthe.
Sander belde elke dag. Eerst smekend: ‘Kom terug, alsjeblieft. Ik zal veranderen.’ Daarna woedend: ‘Je bent gek geworden! Je verpest alles!’ Ik blokkeerde zijn nummer, maar ’s nachts droomde ik nog steeds van zijn stem.
Lotte begon aan haar studie psychologie aan de universiteit. Ik vond werk als schoonmaakster in een verzorgingstehuis. Het was zwaar werk, maar de oude mensen waren vriendelijk en luisterden naar mijn verhalen zonder te oordelen.
Toch voelde ik me vaak schuldig. Had ik Lotte haar thuis afgepakt? Had ik haar jeugd verpest door zo lang te blijven? Op een avond zat ze naast me op het matras en zei: ‘Mam, je hebt me juist gered.’
Maar niet iedereen begreep onze keuze. Mijn moeder belde alleen om te vragen wanneer we terugkwamen. ‘Je hoort bij elkaar, goed of slecht,’ zei ze streng. In het dorp gingen de wildste verhalen rond: dat ik er vandoor was met een andere man, dat ik gek was geworden.
Op een dag stond Sander ineens voor onze deur in Groningen. Lotte was op college; ik stond net af te wassen toen er hard werd geklopt.
‘Wat doe je hier?’ vroeg ik met bonzend hart.
Hij keek me aan met rode ogen en trillende handen. ‘Ik mis jullie,’ zei hij zacht. ‘Ik ben gestopt met drinken.’
Ik wilde hem geloven, echt waar. Maar toen hij zijn stem verhief en begon te schelden omdat ik hem niet binnenliet, wist ik dat er niets veranderd was.
Die nacht lag ik wakker naast Lotte en luisterde naar haar rustige ademhaling. Ik dacht aan alle vrouwen in het dorp die hun mond houden omdat ze bang zijn voor wat mensen zeggen. Aan alle kinderen die leren dat liefde pijn moet doen.
Langzaam begon ons leven vorm te krijgen. Lotte maakte nieuwe vrienden en haalde goede cijfers. Ik spaarde elke euro om ooit een eigen appartement te kunnen huren. Soms voelde ik me nog steeds verloren – vooral als ik alleen over straat liep en gezinnen gelukkig samen zag fietsen langs het kanaal.
Op een dag kwam Lotte thuis met een grote glimlach en een envelop in haar hand.
‘Mam! Ik heb een stageplek bij het ziekenhuis!’
Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen – van trots, maar ook van verdriet om alles wat we hadden moeten opgeven om hier te komen.
Soms denk ik terug aan het huis in Drenthe: de tuin vol onkruid, de geur van versgebakken brood op zaterdagochtend, zelfs de regen die altijd tegen de ramen sloeg. Maar dan kijk ik naar Lotte en weet ik dat we samen sterker zijn dan ooit.
Misschien is opnieuw beginnen wel het moeilijkste wat er is – vooral als niemand gelooft dat je het kunt. Maar wat is er erger: blijven waar je kapotgaat, of springen in het onbekende?
Zou jij durven springen? Of blijf je liever staan waar je altijd stond?