‘Sta op en zet koffie voor me!’ – Hoe mijn zwager ons familieweekend verwoestte en waarom ik mijn man niet kan vergeven
‘Sta op en zet koffie voor me!’
De stem van mijn zwager, Arjan, galmde door het huis. Het was zaterdagochtend, zeven uur. Ik lag nog in bed, mijn hoofd zwaar van een slapeloze nacht. Naast me lag mijn man, Bas, die zich omdraaide en mompelde: ‘Laat hem maar, hij bedoelt het niet zo.’
Maar ik voelde het in mijn hele lijf: dit weekend zou alles veranderen.
Twee dagen eerder had Bas me gebeld op mijn werk. ‘Schat, Arjan heeft het moeilijk. Zijn vriendin heeft hem eruit gezet. Kan hij een paar dagen bij ons logeren?’
Ik had gezucht, maar ingestemd. Familie is familie, toch? Maar toen Arjan met zijn sporttas en zijn eeuwige grote mond binnenkwam, voelde ik direct dat er iets broeide. Hij gaf me een knikje, liep naar de koelkast en pakte zonder te vragen een biertje. Het was donderdagmiddag.
‘Heb je ook chips?’ vroeg hij terwijl hij op de bank plofte. Ik keek naar Bas, die zijn schouders ophaalde. ‘Hij heeft het zwaar,’ fluisterde hij.
Die eerste avond probeerde ik het nog gezellig te maken. Ik bakte pannenkoeken, zette een film op. Maar Arjan klaagde over het eten (‘Heb je geen spek?’), over de film (‘Wat een kutfilm’), en over het feit dat Bas niet met hem naar de kroeg wilde (‘Vroeger was je niet zo’n saaie lul’).
Vrijdag werd het erger. Ik kwam thuis van werk en trof Arjan in mijn keuken aan, met zijn voeten op tafel en een lege chipszak naast zich. De vaatwasser stond open, maar leeg. De aanrecht lag vol kruimels.
‘Kun je even boodschappen doen? Het bier is op,’ zei hij zonder op te kijken van zijn telefoon.
‘Arjan, ik heb net gewerkt. Kun je misschien zelf even gaan?’
Hij lachte schamper. ‘Ik ben hier te gast, toch? Gastvrijheid noemen ze dat.’
Bas kwam binnen en probeerde te sussen. ‘Kom op jongens, laten we het gezellig houden.’ Maar ik voelde hoe de spanning zich in mijn borst nestelde.
En nu, zaterdagochtend, stond Arjan aan ons bed. ‘Koffie! En snel een beetje!’
Ik sprong uit bed, woedend. ‘Arjan, dit is mijn huis! Je kunt zelf ook koffie zetten!’
Hij keek me aan met die blik die ik altijd zo irritant vond: minachtend, alsof ik een kind was dat niet begreep hoe de wereld werkte.
‘Rustig maar, meid. Je hoeft niet zo hysterisch te doen.’
Bas zat inmiddels rechtop in bed. ‘Arjan, doe normaal.’
Maar Arjan haalde zijn schouders op en liep weg.
Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. ‘Waarom laat je hem zo met mij omgaan?’ siste ik tegen Bas.
Bas zuchtte diep. ‘Het is maar voor even. Hij heeft niemand anders.’
‘En ik dan? Heb ik geen grenzen? Geen recht op respect in mijn eigen huis?’
Bas keek weg.
Die dag probeerde ik afstand te nemen. Ik ging wandelen in het park, probeerde tot rust te komen. Maar toen ik thuiskwam, hoorde ik gelach uit de woonkamer. Arjan zat met Bas voetbal te kijken, biertjes in de hand.
‘Kijk wie daar is! De koningin is terug,’ riep Arjan.
Ik negeerde hem en liep naar boven. In de badkamer zag ik dat mijn favoriete handdoek nat op de grond lag. Mijn dure shampoo was bijna leeg.
Die avond barstte de bom.
Tijdens het eten – ik had pasta gemaakt – schoof Arjan zijn bord weg na één hap.
‘Niet te vreten,’ zei hij hardop.
Ik voelde hoe mijn handen trilden. ‘Als het je niet bevalt, kook je zelf maar.’
Arjan lachte hardop. ‘Jij bent echt niet makkelijk hoor, Bas. Geen wonder dat je altijd zo gestrest bent.’
Bas zei niets. Hij keek naar zijn bord.
‘Zeg dan iets!’ riep ik uit.
Bas keek op, zijn ogen moe. ‘Kunnen we gewoon één avond normaal doen?’
‘Normaal? Dit is niet normaal! Jouw broer behandelt mij als vuil!’
Arjan stond op en gooide zijn servet op tafel. ‘Weet je wat? Ik ga wel naar de kroeg.’
De deur sloeg dicht.
Ik barstte in huilen uit.
‘Waarom bescherm je mij niet? Waarom laat je hem zo tegen mij praten?’
Bas kwam naast me zitten en legde zijn hand op mijn schouder. ‘Het is gewoon lastig… Hij is familie.’
‘En ik dan? Ben ik geen familie?’
Die nacht sliep ik nauwelijks. Ik hoorde Arjan pas diep in de nacht thuiskomen, lallend en struikelend over de trap.
Zondagmorgen zat ik aan de keukentafel met een kop thee toen Arjan binnenkwam.
‘Heb je geen ontbijt?’ vroeg hij nors.
Ik stond op en liep naar buiten, de frisse lucht in. Mijn hart bonsde in mijn borstkas. Ik wist dat er iets moest veranderen.
Toen ik terugkwam, zat Bas alleen aan tafel.
‘We moeten praten,’ zei ik zacht.
Hij knikte.
‘Als jij niet voor mij kiest – als jij niet ingrijpt – dan weet ik niet of ik dit nog kan,’ fluisterde ik.
Bas keek me aan met tranen in zijn ogen. ‘Het spijt me… Ik weet gewoon niet hoe.’
Die middag pakte Arjan zijn spullen. Zonder dankjewel, zonder groet. De stilte die achterbleef was oorverdovend.
Maar tussen Bas en mij bleef er iets gebroken.
Nu zit ik hier, dagen later, nog steeds met die vraag: waar ligt de grens tussen familie steunen en jezelf verliezen? En als je partner die grens niet ziet – wat blijft er dan nog over?
Hebben jullie ooit zoiets meegemaakt? Waar trek jij de lijn tussen loyaliteit aan familie en trouw aan jezelf?