Samenwonen met mijn nicht: een nachtmerrie in Amsterdam

‘Waarom heb je mijn yoghurt opgegeten, Sophie?’ Mijn stem trilt, niet alleen van woede, maar vooral van teleurstelling. Ze kijkt me aan met die bekende, onschuldige blik, haar handen in haar hoodie verstopt. ‘Sorry, ik dacht dat het die van mij was,’ mompelt ze, maar ik weet dat ze liegt. Dit is niet de eerste keer. Sinds Sophie bij mij is ingetrokken in mijn kleine appartement in Amsterdam-West, lijkt alles wat ooit vanzelfsprekend was, ineens op losse schroeven te staan.

Toen ze me belde, een half jaar geleden, klonk ze wanhopig. ‘Lisa, alsjeblieft, ik kan het niet meer betalen daar in Utrecht. Mijn huisbaas verhoogt de huur weer. Mag ik bij jou komen wonen? Het is maar tijdelijk.’ Ik aarzelde geen moment. We waren altijd als zussen geweest. Samen logeerpartijtjes bij oma in Haarlem, samen fietsen door de regen naar school. Natuurlijk zou ik haar helpen.

De eerste weken waren gezellig. We keken samen naar Wie is de Mol?, deelden pizza’s en lachten om oude herinneringen. Maar al snel kwamen de barstjes. Sophie liet haar afwas staan, gebruikte mijn dure shampoo zonder te vragen en bracht vreemde jongens mee naar huis. Ik probeerde het te negeren. ‘Ze heeft het moeilijk,’ hield ik mezelf voor. ‘Ze vindt haar draai wel.’

Maar het werd erger. Op een avond kwam ik thuis na een lange dag werken bij het ziekenhuis en trof ik een puinhoop aan: bierflesjes op tafel, chips op de bank, en Sophie giechelend met haar vrienden in mijn slaapkamer. ‘Lisa! Kom erbij!’ riep ze vrolijk, maar ik voelde me een indringer in mijn eigen huis.

De volgende ochtend probeerde ik het voorzichtig aan te kaarten. ‘Sophie, kunnen we misschien afspraken maken over bezoek? Ik heb soms rust nodig na mijn werk.’ Ze rolde met haar ogen. ‘Jij bent altijd zo serieus geworden sinds je die baan hebt. Ontspan eens!’

Het was alsof we elkaar niet meer kenden. De kleine ergernissen stapelden zich op tot grote ruzies. Over geld – want Sophie betaalde haar deel van de huur vaak te laat. Over privacy – want ze leende zonder te vragen mijn kleding en make-up. Over respect – want ze lachte mijn zorgen weg alsof ze niet bestonden.

Op een avond barstte de bom. Ik kwam thuis en vond mijn dagboek open op tafel. Sophie zat op de bank met haar telefoon, duidelijk niet onder de indruk van mijn woede. ‘Waarom lees je mijn dagboek?’ schreeuwde ik. Ze haalde haar schouders op. ‘Je schrijft toch alleen maar over hoe vreselijk ik ben. Misschien moet je dat gewoon tegen mij zeggen.’

We schreeuwden tegen elkaar tot de buren op de muur bonsden. Alles kwam eruit: oude jaloezieën (‘Jij was altijd oma’s lieveling!’), onverwerkte pijn (‘Jij liet mij altijd vallen als je een vriendje had!’), en diepe onzekerheden (‘Misschien ben ik gewoon niet goed genoeg voor jou!’).

Na die avond spraken we nauwelijks nog met elkaar. We leefden langs elkaar heen, als vreemden onder één dak. De sfeer was ijzig; zelfs de kat durfde nauwelijks nog binnen te komen.

Mijn moeder belde vaak om te vragen hoe het ging. ‘Geef het tijd,’ zei ze dan zachtjes. ‘Jullie zijn familie, dat komt wel goed.’ Maar ik voelde me alleen en verraden.

Op een dag vond ik een briefje op de keukentafel: ‘Lisa, ik ben weg. Ik kan dit niet meer. Sorry voor alles.’ Geen uitleg, geen afscheid.

De stilte die achterbleef was oorverdovend. Ik liep door het lege appartement en voelde tranen branden achter mijn ogen. Was dit het waard geweest? Had ik haar moeten helpen? Of had ik beter voor mezelf moeten kiezen?

Nu, maanden later, denk ik nog vaak aan Sophie. We spreken elkaar nauwelijks meer; alleen af en toe een ongemakkelijke app over familieverjaardagen.

Soms vraag ik me af: is bloed echt dikker dan water? Of zijn sommige wonden gewoon te diep om te helen? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen familie en je eigen geluk?