Portemonnee van mijn man, mijn gevangenismuur: Mijn strijd om vrijheid in een ijskoud huwelijk
‘Marleen, waar is mijn portemonnee?’
Zijn stem snijdt door de stilte van de keuken, scherp als een mes. Ik sta bij het aanrecht, mijn handen trillend boven de gootsteen. De geur van aangebrande koffie hangt zwaar in de lucht. ‘Ik heb hem niet gezien, Erik,’ antwoord ik zacht, maar ik weet dat hij me niet gelooft. Hij gelooft me nooit.
‘Je hebt hem weer ergens neergelegd, hè? Altijd hetzelfde met jou. Hoe moeilijk kan het zijn om gewoon op te letten?’
Ik voel hoe mijn schouders zich spannen. Twaalf jaar geleden was Erik anders. Toen lachte hij nog, raakte hij me aan zonder dat het pijn deed. Nu is zijn aanraking koud, zijn blik kil. Zijn portemonnee is zijn heiligdom – het symbool van alles wat ik niet mag aanraken, niet mag weten. Mijn leven draait om wat er in die portemonnee zit: geld voor boodschappen, geld voor de kinderen, geld voor mezelf – dat laatste bestaat eigenlijk niet.
‘Misschien ligt hij nog in de auto,’ probeer ik voorzichtig.
Erik zucht luid en loopt stampend de gang door. Ik hoor hoe hij de voordeur dichtslaat. Mijn hart bonkt in mijn keel. Even ben ik alleen met mijn gedachten. Hoe ben ik hier beland? Was dit wat ik wilde toen ik als meisje uit Amersfoort droomde van een groot gezin, een huis vol liefde?
Mijn telefoon trilt op het aanrecht. Een appje van mijn zus, Sanne: ‘Hoe gaat het vandaag?’
Ik staar naar het scherm. Wat moet ik zeggen? Dat ik me opgesloten voel? Dat ik soms droom van weglopen, gewoon verdwijnen? Maar Sanne heeft haar eigen zorgen. Haar man is net zijn baan kwijt en hun oudste zoon spijbelt steeds vaker. Ik typ: ‘Gaat wel. Druk met de kinderen.’
De kinderen…
‘Mam, waar is mijn gymtas?’ roept Fleur vanaf boven.
‘In de gangkast!’ roep ik terug, terwijl ik mezelf dwing te glimlachen als ze naar beneden komt gerend. Fleur is acht, haar broer Daan tien. Ze zijn mijn alles – en tegelijkertijd de reden dat ik blijf. Want waar moet ik heen met twee kinderen? Hoe overleef ik zonder geld, zonder huis?
Erik komt terug, zijn gezicht op onweer. ‘Hij lag inderdaad in de auto,’ zegt hij kortaf. ‘Volgende keer beter opletten.’
Ik knik zwijgend en voel hoe de muur tussen ons weer een steen dikker wordt.
’s Avonds zit ik aan de eettafel met een stapel rekeningen voor me. Erik kijkt tv in de woonkamer, zijn voeten op tafel, een biertje in zijn hand. Ik durf niet te vragen om geld voor nieuwe schoenen voor Fleur – haar oude zijn te klein, maar vorige week kreeg ik al commentaar omdat ik “teveel uitgeef”.
Mijn moeder zei altijd: ‘Je moet je eigen geld hebben, Marleen.’ Maar toen ik zwanger raakte van Daan, stopte ik met werken. Erik vond dat logisch: ‘Jij zorgt voor het huis, ik voor het geld.’ In het begin voelde het als een team, nu als een val.
Soms denk ik terug aan die ene avond jaren geleden, toen Sanne en ik samen op het balkon zaten met een glas wijn. ‘Jij hebt altijd alles zo goed voor elkaar,’ zei ze toen tegen mij. Ik lachte haar uit – als ze eens wist hoe vaak ik huilde onder de douche, zodat niemand het hoorde.
De volgende ochtend zit Erik al aan tafel als ik beneden kom. Hij schuift me een briefje van twintig euro toe. ‘Voor boodschappen,’ zegt hij kortaf.
‘Dat is niet genoeg,’ fluister ik.
Hij kijkt me aan met die blik die alles zegt: waag het niet tegen te spreken.
‘Maak er maar genoeg van,’ zegt hij. ‘En geen onzin kopen.’
Ik knik weer en voel me kleiner dan ooit.
Op schoolplein praat ik met andere moeders. Ze lachen om hun mannen die nooit iets vinden in huis of vergeten hun kinderen op te halen van voetbaltraining. Ik lach mee, maar vanbinnen brandt het. Niemand weet hoe het echt is bij ons thuis.
Op een dag belt Sanne onverwacht aan. Ze ziet meteen dat er iets mis is.
‘Marleen… wat is er toch?’ vraagt ze zacht als we samen in de keuken staan.
Ik barst in huilen uit. Alles komt eruit: de kou tussen Erik en mij, het geld dat nooit genoeg is, het gevoel gevangen te zitten.
Sanne slaat haar armen om me heen. ‘Je hoeft dit niet alleen te doen,’ fluistert ze.
Maar wat kan ze doen? Wat kan ík doen?
Die nacht lig ik wakker naast Erik, die zacht snurkt. Ik staar naar het plafond en vraag me af hoe lang ik dit nog volhoud. Mijn gedachten razen: moet ik weggaan? Kan ik dat wel? Wat gebeurt er met Fleur en Daan?
De volgende dag besluit ik voorzichtig te informeren naar werk bij de bakkerij om de hoek. De eigenaresse, mevrouw Jansen, kent me al jaren.
‘We zoeken eigenlijk niemand,’ zegt ze vriendelijk maar beslist.
Mijn hoop zakt weg als een plumpudding.
Thuis vindt Erik een folder van de bakkerij in mijn jaszak.
‘Wat is dit?’ vraagt hij scherp.
‘Ik dacht… misschien kan ik wat bijverdienen.’
Zijn gezicht vertrekt tot een grimas. ‘Alsof wij dat nodig hebben? Je denkt toch niet dat je kinderen zomaar aan hun lot kunt overlaten omdat jij zo nodig moet werken?’
Ik slik mijn woorden in en knik weer braaf.
De weken slepen zich voort. Soms lijkt Erik spijt te hebben – dan koopt hij bloemen of neemt hij chocolade mee voor de kinderen. Maar altijd keert de kou terug; altijd blijft die muur tussen ons staan.
Op een avond hoor ik Daan fluisteren tegen Fleur op de gang: ‘Waarom huilt mama zo vaak?’
Mijn hart breekt in duizend stukjes.
Ik weet dat er iets moet veranderen – voor mezelf, maar vooral voor hen.
Langzaam begin ik kleine stappen te zetten: ik open stiekem een spaarrekening op mijn naam, vraag Sanne om hulp met solliciteren online. Elke euro die overblijft van de boodschappen stop ik weg in een oude schoenendoos onder mijn bed.
Op een dag komt Erik onverwacht thuis terwijl ik bezig ben met mijn geheime spaarpotje.
‘Wat doe je daar?’ vraagt hij argwanend.
Mijn hart bonkt in mijn keel, maar deze keer kijk ik hem recht aan.
‘Ik zorg voor mezelf,’ zeg ik zacht maar vastberaden.
Hij lacht schamper en loopt weg – maar deze keer voel ik geen angst meer, alleen opluchting.
Het zal niet makkelijk worden; misschien duurt het nog maanden voordat ik echt durf te gaan. Maar ergens diep vanbinnen gloeit hoop – hoop op vrijheid, op warmte, op een leven waarin mijn dromen weer mogen bestaan.
Soms vraag ik me af: hoeveel vrouwen zitten gevangen achter gesloten deuren? En wie durft er als eerste te breken met de stilte?