Opa Kees: Held van de Koningsdagramp
‘Joris, blijf bij me! Niet loslaten!’ De stem van mijn opa Kees galmde boven het rumoer uit. Ik voelde zijn hand, ruw en warm, om de mijne geklemd terwijl de menigte op de Brink in Deventer steeds dichter op elkaar schoof. Het was Koningsdag, maar de vrolijke oranje slingers leken plotseling hun kleur te verliezen.
Mijn moeder, Marloes, keek angstig om zich heen. ‘Waar is Emma? Waar is je zusje?’ Haar stem trilde. Opa Kees kneep in mijn hand en riep: ‘Ik zie haar! Daar bij de kraam!’ Maar op dat moment klonk er een doffe dreun. Mensen begonnen te schreeuwen. Een auto, een zwarte Volvo, reed dwars door de menigte. Ik zag mensen vallen, hoorde glas breken, voelde paniek als een golf door mijn lijf razen.
‘Joris, buk!’ Opa duwde me achter een kraam met stroopwafels. Mijn moeder gilde Emma’s naam. Alles ging zo snel. De auto kwam recht op ons af. Opa Kees aarzelde geen seconde. Hij trok mij en mijn zusje Emma naar zich toe, zijn armen als een schild om ons heen. Ik voelde zijn hart bonzen tegen mijn rug.
‘Blijf liggen! Niet bewegen!’ siste hij. De auto scheerde langs ons heen. Ik hoorde het metaal kraken, voelde de wind langs mijn gezicht. Toen werd alles stil.
Toen ik opkeek, lag opa Kees naast me. Zijn gezicht was bleek, zijn ogen gesloten. ‘Opa?’ fluisterde ik. Mijn moeder kwam aanrennen, haar gezicht nat van de tranen. ‘Papa! Nee, papa!’ Ze viel op haar knieën naast hem.
De sirenes kwamen snel. Mensen huilden, schreeuwden, hielden elkaar vast. Ik zag Emma’s kleine handje om opa’s jas geklemd. Ze schudde hem zachtjes. ‘Opa, wakker worden…’
De ambulancebroeders deden hun best, maar ik zag aan hun gezichten dat het geen zin had. Opa Kees was weg.
De dagen daarna waren een waas van verdriet en ongeloof. De media stonden voor ons huis. ‘Heldhaftige opa redt kleinkinderen tijdens Koningsdagramp,’ kopten de kranten. Maar voor mij was hij gewoon opa Kees, die altijd dropjes in zijn jaszak had en me leerde fietsen in het park.
Thuis was het stil. Mijn moeder zat urenlang voor zich uit te staren. Soms hoorde ik haar zachtjes praten tegen opa’s foto op de schoorsteenmantel. ‘Waarom moest jij gaan? Waarom jij?’
Emma sliep slecht. Ze werd ’s nachts gillend wakker en kroop dan bij mij in bed. ‘Ik mis opa,’ fluisterde ze dan. Ik wist niet wat ik moest zeggen.
Op de dag van de uitvaart regende het pijpenstelen. De hele familie was er: tante Els uit Groningen, oom Pieter met zijn nieuwe vriendin (die niemand mocht), neefje Bram die niet begreep waarom iedereen zo verdrietig was.
Tijdens de dienst stond ik op om te spreken. Mijn handen trilden zo erg dat ik bijna mijn briefje liet vallen.
‘Opa Kees was niet alleen mijn held vandaag,’ zei ik met gebroken stem, ‘maar elke dag. Hij leerde me dat moed niet betekent dat je geen angst hebt, maar dat je toch doet wat nodig is.’
Na afloop barstte er een ruzie los tussen mijn moeder en tante Els over wie nu voor oma moest zorgen. ‘Jij woont dichterbij!’ snauwde tante Els. ‘Maar ik heb drie kinderen en een baan!’ riep mijn moeder terug.
Oma zat er stilletjes bij, haar handen gevouwen in haar schoot. Ze keek naar buiten, naar de regen die tegen het raam tikte.
Die avond zat ik met Emma op zolder tussen de dozen met opa’s spullen. We vonden zijn oude pet en een vergeeld schriftje vol met grappen en raadsels die hij voor ons had opgeschreven.
‘Zullen we ze lezen?’ vroeg Emma zachtjes.
Ik knikte en samen lazen we tot diep in de nacht opa’s grappen voor aan elkaar, tot we allebei moesten lachen én huilen tegelijk.
Het leven ging verder, maar alles voelde anders zonder opa Kees. Op school vroegen klasgenoten wat er gebeurd was. Sommigen zeiden: ‘Wat dapper van je opa!’ Anderen keken me alleen maar zwijgend aan.
Thuis bleef de spanning tussen mijn moeder en tante Els groeien. Oma werd steeds vergeetachtiger en liet soms het gas aanstaan of vergat waar ze haar sleutels had gelaten.
‘We moeten iets regelen,’ zei mijn moeder op een avond tegen mij terwijl ze de afwas deed.
‘Misschien moet oma naar een verzorgingshuis.’
Ik zag de tranen in haar ogen terwijl ze haar handen afdroogde aan een theedoek.
Emma hoorde het gesprek en begon te huilen: ‘Maar dan is oma helemaal alleen!’
Mijn moeder zuchtte diep en trok haar bij zich op schoot.
‘We doen wat het beste is voor oma,’ fluisterde ze.
Op een dag vond ik in opa’s schriftje een brief aan mij:
‘Lieve Joris,
Als je dit leest ben ik er misschien niet meer. Weet dat ik altijd trots op je ben geweest. Zorg goed voor je zusje en je moeder. En vergeet nooit te lachen, ook als het moeilijk is.’
Ik huilde toen ik het las, maar voelde ook iets warms in mijn borst groeien – alsof opa nog steeds bij me was.
Nu, maanden later, kijk ik terug op die dag vol paniek en verdriet, maar ook vol liefde en moed. Opa Kees heeft ons gered – letterlijk én figuurlijk.
Soms vraag ik me af: Wat zou ik doen als ik in zijn schoenen stond? Zou ik net zo moedig kunnen zijn? En hoe ga je verder als iemand die je alles betekende er ineens niet meer is?
Misschien weten jullie het antwoord – of misschien zoeken we allemaal gewoon samen verder.