Onuitgesproken Verlangen: Een Moederhart in Tweestrijd

‘Marjolein, wat heb je gedaan?’ De stem van mijn moeder galmt nog na in mijn hoofd, zelfs nu – jaren later. Ik hoor haar nog steeds, die ochtend in het ziekenhuis, terwijl de regen tegen de ramen sloeg en ik met trillende handen mijn jas dichtknoopte. Mijn dochtertje, Fenna, lag in het wiegje naast me. Haar ademhaling was zacht, haar huidje roze en kwetsbaar. Ik had haar negen maanden gedragen, haar naam gefluisterd tegen mijn buik, maar nu… nu voelde ik alleen maar leegte en angst.

‘Mam, ik kan dit niet,’ fluisterde ik. Mijn moeder keek me aan met die blik die alles zei: teleurstelling, onbegrip, woede. ‘Iedereen kan dit, Marjolein. Je bent haar moeder. Je laat haar toch niet zomaar achter?’

Maar ik was niet iedereen. Ik was Marjolein van Dijk uit Amersfoort, 27 jaar oud, alleenstaand, met een baan als caissière bij de Albert Heijn en een hoofd vol zorgen. Fenna’s vader – Bart – was allang uit beeld. Hij had gezegd dat hij niet klaar was voor een kind. ‘Je redt het wel zonder mij,’ had hij gezegd en was vertrokken zonder om te kijken.

De dagen na de bevalling waren een waas van pijn en paniek. Mijn moeder bleef aandringen: ‘Je moet sterk zijn voor Fenna.’ Maar ik voelde me zwakker dan ooit. Elke nacht lag ik wakker, luisterend naar het zachte gehuil van Fenna op de kraamafdeling. Ik kon haar niet troosten. Ik kon mezelf niet eens troosten.

Op de derde dag kwam de maatschappelijk werker langs. Ze heette Saskia en had warme ogen. ‘Marjolein, hoe voel je je?’ vroeg ze voorzichtig.

‘Alsof ik verdrink,’ antwoordde ik eerlijk. ‘Iedereen verwacht dat ik gelukkig ben, maar ik voel alleen maar paniek.’

Saskia knikte begrijpend. ‘Het is oké om je zo te voelen. Je hoeft het niet alleen te doen.’

Maar dat was het juist: ik wás alleen. Mijn moeder was er fysiek, maar haar liefde voelde als een verplichting. Mijn vader had zich teruggetrokken in zijn eigen wereld sinds hun scheiding jaren geleden. Mijn vrienden waren druk met hun eigen levens; niemand begreep wat er in mij omging.

De ochtend dat ik Fenna achterliet, was grijs en koud. Ik stond op het punt om haar op te pakken, haar tegen me aan te drukken en nooit meer los te laten. Maar mijn handen weigerden. Mijn hart bonsde in mijn borstkas als een opgejaagd dier.

‘Marjolein, we moeten gaan,’ zei mijn moeder streng. ‘Je hebt een keuze gemaakt.’

Ik keek naar Fenna’s gezichtje – zo vredig, zo onschuldig – en voelde de tranen over mijn wangen stromen. ‘Het spijt me,’ fluisterde ik tegen haar. ‘Ik hoop dat je ooit begrijpt waarom.’

We liepen samen door de gang van het Meander Medisch Centrum. Elke stap voelde als verraad. De verpleegkundige keek me aan met een mengeling van medelijden en afkeuring.

‘We zorgen goed voor haar,’ zei ze zacht.

Ik knikte, maar voelde me leeggezogen. Buiten wachtte de regen op ons als een koude douche van de werkelijkheid.

Thuis was het stil. Mijn moeder zette thee en probeerde te doen alsof alles normaal was.

‘Je hebt gedaan wat het beste is voor Fenna,’ zei ze uiteindelijk.

Maar wie bepaalt wat het beste is? Was het echt beter om haar achter te laten? Of was het gewoon makkelijker voor mij?

De dagen daarna waren een hel. Ik droomde elke nacht van Fenna’s gezichtje, haar kleine handjes die naar mij reikten. Overdag probeerde ik te functioneren: werken, boodschappen doen, praten met buren over koetjes en kalfjes. Maar alles voelde zinloos.

Op een avond zat ik op de bank toen mijn vader onverwacht langskwam. Hij had bloemen bij zich – iets wat hij nooit deed.

‘Ik hoorde wat er gebeurd is,’ zei hij zacht.

Ik kon hem nauwelijks aankijken.

‘Weet je nog toen jij klein was?’ vroeg hij ineens. ‘Je moeder en ik hadden het vaak moeilijk. Maar we hielden altijd van jou.’

‘Ik hou ook van Fenna,’ snikte ik.

‘Dat weet ik,’ zei hij. ‘Maar soms… soms is liefde niet genoeg om alles goed te maken.’

Zijn woorden bleven hangen in de kamer als mist.

De weken verstreken. Ik kreeg brieven van het ziekenhuis met updates over Fenna’s gezondheid. Ze groeide goed, werd liefdevol verzorgd door de verpleegkundigen en later door een pleeggezin in Utrecht.

Mijn moeder bleef volhouden dat ik de juiste keuze had gemaakt, maar tussen ons groeide een muur van stil verwijt.

Op een dag stond Bart ineens voor mijn deur. Zijn ogen waren rood door het huilen.

‘Waarom heb je niks gezegd?’ vroeg hij verwijtend.

‘Jij wilde toch geen kind,’ beet ik hem toe.

Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Misschien niet toen… maar nu…’

We praatten urenlang, schreeuwden, huilden samen om wat we verloren hadden – om wat Fenna verloren had.

‘Denk je dat ze ons ooit zal vergeven?’ vroeg Bart zachtjes.

Ik wist het niet.

Jaren gingen voorbij. Ik probeerde mijn leven weer op te pakken: studeerde in de avonduren, kreeg een andere baan bij de bibliotheek, verhuisde naar een klein appartementje aan de rand van de stad. Maar Fenna bleef altijd bij me – in gedachten, in dromen, in elk kind dat ik op straat zag spelen.

Soms liep ik langs het huis van haar pleeggezin in Utrecht, gewoon om te weten dat ze dichtbij was. Ik zag haar fietsen met haar pleegmoeder – blond haar in vlechten, lachend met haar vriendinnetje uit de straat. Ze leek gelukkig.

Op Fenna’s achtste verjaardag stuurde ik een kaart via Jeugdzorg:

‘Lieve Fenna,
Ik denk elke dag aan jou. Ik hoop dat je gelukkig bent en ooit begrijpt waarom ik deze keuze heb gemaakt.
Liefs,
Mama’

Ik kreeg nooit antwoord – natuurlijk niet – maar ergens hoopte ik dat ze wist dat ik haar nooit vergeten was.

Nu ben ik 35 en nog steeds vraag ik me af: heb ik gefaald als moeder? Of heb ik juist gekozen voor haar geluk boven mijn eigen verlangen? Soms denk ik dat niemand dit ooit echt zal begrijpen – behalve misschien andere moeders die ook ooit moesten kiezen tussen zichzelf en hun kind.

Wat zou jij hebben gedaan? Is er ooit echt een juiste keuze als liefde en angst zo dicht bij elkaar liggen?