Onder hetzelfde dak: De zomer dat ik mijn dochter verloor
‘Waar ben je nou weer geweest, Sophie?’ Mijn stem trilt, niet van woede, maar van angst. Het is half twee ’s nachts en ik sta in de deuropening van onze rijtjeswoning in Amersfoort. Sophie, mijn dochter van zestien, kijkt me aan met die blik die ik niet meer kan lezen. Haar mascara is uitgelopen, haar haren ruiken naar rook.
‘Gewoon, bij Lotte. We hebben films gekeken,’ zegt ze, haar stem vlak. Ik weet dat ze liegt. Lotte’s moeder had me om elf uur al geappt: “Sophie is hier niet meer.”
Ik wil haar vasthouden, haar beschermen tegen alles wat buiten deze muren op haar wacht, maar ze glipt langs me heen de trap op. ‘We praten morgen wel,’ mompelt ze. De voordeur valt zachtjes dicht achter me. Ik blijf staan in de hal, mijn hand nog op de klink, en voel hoe de paniek zich als een koude golf door mijn lijf verspreidt.
Die nacht slaap ik niet. Ik lig te luisteren naar haar voetstappen boven, het zachte bonken van haar muziek door de muur heen. In gedachten ga ik terug naar vroeger, toen ze nog klein was en haar handje altijd de mijne zocht als we overstaken. Wanneer is dat veranderd? Wanneer ben ik haar kwijtgeraakt?
De volgende ochtend zit ik aan de keukentafel met een kop lauwe koffie als mijn man, Jeroen, binnenkomt. ‘Ze is weer laat thuisgekomen?’ vraagt hij zonder op te kijken van zijn telefoon.
‘Ja,’ zeg ik zacht. ‘Ik maak me zorgen.’
Hij zucht. ‘Ze is zestien, Marjolein. Je moet haar een beetje loslaten.’
‘Maar wat als er iets gebeurt? Je leest toch wat er allemaal kan gebeuren met meisjes van haar leeftijd…’ Mijn stem breekt.
Jeroen legt zijn telefoon neer en kijkt me eindelijk aan. ‘We kunnen haar niet opsluiten. Ze moet leren haar eigen keuzes te maken.’
Maar wat als die keuzes haar kapotmaken? Wat als ik haar verlies?
Die dag probeer ik met Sophie te praten. Ze zit op haar kamer, gordijnen dicht, het licht van haar telefoon verlicht haar gezicht. ‘Sophie, kunnen we even praten?’ vraag ik voorzichtig.
Ze rolt met haar ogen. ‘Mam, ik ben moe.’
‘Ik maak me zorgen om je. Je komt steeds later thuis, je zegt niet waar je bent…’
Ze zucht diep en gooit haar telefoon op bed. ‘Je vertrouwt me gewoon niet! Je denkt altijd het ergste!’
‘Omdat ik van je hou,’ fluister ik.
‘Nou, zo voelt het niet!’ schreeuwt ze terug. ‘Het voelt alsof je me niet begrijpt!’
De deur knalt dicht voor mijn neus. Ik voel me machteloos en alleen.
De dagen verstrijken in een waas van ruzies en stiltes. Jeroen trekt zich steeds meer terug in zijn werk; Sophie sluit zich op in haar kamer of verdwijnt naar vrienden die ik niet ken. Ik probeer contact te zoeken met andere moeders op het schoolplein, maar iedereen lijkt zijn eigen strijd te voeren.
Op een avond vind ik een lege fles wijn onder Sophie’s bed terwijl ik haar wasgoed opruim. Mijn hart slaat over. Ik confronteer haar ermee als ze thuiskomt.
‘Dat is van Lotte! Ze had hem bij zich!’ liegt ze zonder blikken of blozen.
‘Sophie, alsjeblieft…’ Mijn stem klinkt smekend.
‘Laat me gewoon met rust!’ gilt ze en stormt naar buiten.
Ik bel Lotte’s moeder. ‘Hebben jullie iets gemerkt aan Sophie? Drinkt ze? Gaat het wel goed?’
‘Ze is stil de laatste tijd,’ zegt Lotte’s moeder aarzelend. ‘Lotte zegt dat ze vaak verdrietig is.’
Verdrietig? Waarom? Wat heb ik gemist?
Die nacht lig ik wakker naast Jeroen, die zachtjes snurkt. Ik staar naar het plafond en vraag me af waar het mis is gegaan. Heb ik te veel gewerkt? Te weinig geluisterd? Was ik te streng of juist te laks?
De volgende dag besluit ik hulp te zoeken. Ik maak een afspraak bij de huisarts en vertel over mijn zorgen. Ze verwijst me door naar een gezinscoach.
‘Misschien kunnen jullie samen praten,’ stelt de coach voor tijdens ons eerste gesprek.
Sophie zit erbij met haar armen over elkaar geslagen, haar blik op oneindig.
‘Sophie, wil je vertellen wat er speelt?’ vraagt de coach vriendelijk.
Sophie haalt haar schouders op. ‘Niks.’
‘Je moeder maakt zich zorgen omdat je vaak weg bent en laat thuiskomt.’
‘Ze vertrouwt me gewoon niet,’ zegt Sophie zachtjes.
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. ‘Ik ben gewoon bang om je kwijt te raken.’
Er valt een stilte waarin alles gezegd lijkt te zijn.
Na het gesprek lopen we samen naar huis. Het is stil tussen ons, maar anders dan voorheen – zachter misschien.
Een week later komt Sophie thuis met rode ogen. Ze gooit haar tas in de hoek en ploft naast me op de bank.
‘Mam…’ begint ze aarzelend.
Ik kijk opzij en zie dat ze huilt.
‘Wat is er lieverd?’ vraag ik voorzichtig.
Ze snikt: ‘Ik weet niet meer wie ik ben. Alles voelt zo zwaar… Op school gaat het slecht, en met Lotte heb ik ruzie…’
Ik sla mijn armen om haar heen en wieg haar zachtjes heen en weer zoals vroeger.
‘Je hoeft het niet alleen te doen,’ fluister ik in haar haren.
Vanaf dat moment verandert er iets tussen ons. We praten vaker – soms huilend, soms schreeuwend – maar we praten tenminste weer. Jeroen probeert ook meer aanwezig te zijn, al blijft hij worstelen met zijn eigen onmacht.
Langzaam komt Sophie uit haar schulp. Ze vertelt over de druk op school, over vriendinnen die roddelen, over jongens die dingen verwachten waar ze nog niet klaar voor is. Over hoe verloren ze zich soms voelt in deze wereld die zoveel van haar vraagt.
Ik leer opnieuw naar haar te luisteren zonder meteen te oordelen of oplossingen aan te dragen. Soms zitten we gewoon samen op de bank en zeggen we niks.
De zomer loopt ten einde. Op een avond zitten we samen in de tuin als de zon ondergaat.
‘Mam?’ vraagt Sophie zachtjes.
‘Ja lieverd?’
‘Ben je nog steeds bang dat je me kwijtraakt?’
Ik kijk naar haar gezicht in het zachte licht en voel tranen opwellen – van verdriet om wat we bijna verloren waren, maar ook van hoop omdat we elkaar weer gevonden hebben.
‘Ja,’ zeg ik eerlijk. ‘Maar misschien hoort dat wel bij moeder zijn.’
Sophie knikt langzaam en pakt mijn hand vast.
Nu vraag ik me af: Hoeveel ouders denken dat hun kind veilig is terwijl er onder hun eigen dak zoveel pijn schuilgaat? En hoeveel kinderen voelen zich net zo verloren als Sophie – zonder dat iemand het ziet?