Onder het Gewicht van Andermans Geluk – Het Verhaal van Sanne uit Rotterdam-Zuid

‘Waarom moet jij altijd zo moeilijk doen, Sanne?’ De stem van mijn moeder galmt nog na in de kleine woonkamer van onze flat in Rotterdam-Zuid. Mijn handen trillen terwijl ik de lege koffiemok op het aanrecht zet. ‘Omdat ik ook eens gehoord wil worden, mam,’ fluister ik, maar niemand luistert. Mijn broer Daan zit op de bank, zijn blik strak op zijn telefoon gericht. Hij hoeft zich nooit te verantwoorden. Hij is de zoon die alles goed doet, de hoop van de familie. Ik ben de dochter die alles opvangt wat kapotgaat.

Het is zaterdagochtend, regen tikt tegen het raam. Mijn vader is alweer vroeg vertrokken naar zijn werk in de haven. Mijn moeder rommelt in de keuken, haar gezicht staat op onweer. ‘Daan moet straks naar zijn sollicitatiegesprek, Sanne. Kun jij even boodschappen doen? En vergeet niet het pakje sigaretten voor je vader mee te nemen.’

Ik knik, want dat doe ik altijd. Maar vandaag brandt er iets in mij. ‘Waarom kan Daan dat niet doen? Ik heb ook plannen.’

Mijn moeder draait zich om, haar ogen priemen zich in de mijne. ‘Daan heeft belangrijkere dingen aan zijn hoofd. Jij weet toch hoe moeilijk het voor hem is geweest na die burn-out?’

Ik voel hoe mijn kaken zich spannen. Daan heeft inderdaad een moeilijke tijd gehad, maar wie stond er elke avond naast zijn bed? Wie luisterde naar zijn verhalen, wie haalde zijn medicijnen? Ik.

‘Misschien wil ik ook eens iets voor mezelf doen,’ zeg ik zacht.

Daan kijkt op van zijn telefoon. ‘Doe niet zo dramatisch, San. Je weet dat mam het niet makkelijk heeft.’

‘En ik dan?’ Mijn stem breekt bijna. ‘Wanneer vraagt iemand eens hoe het met mij gaat?’

Het blijft stil. Alleen het geluid van de regen vult de kamer.

Later die dag loop ik door de natte straten van Rotterdam met een plastic tas vol boodschappen. Mijn gedachten razen. Ik denk aan mijn studie psychologie, die ik naast mijn bijbaan probeer vol te houden. Niemand vraagt ooit naar mijn cijfers of naar mijn dromen. Alles draait om Daan en om het draaiende houden van ons gezin.

Thuisgekomen tref ik mijn moeder huilend aan in de keuken. ‘Het spijt me, Sanne,’ snikt ze. ‘Ik weet dat ik veel van je vraag.’

Ik leg mijn hand op haar schouder, voel haar schokken onder mijn aanraking. ‘Mam, ik wil helpen. Maar soms voelt het alsof ik niet besta.’

Ze kijkt me aan met rode ogen. ‘Je vader begrijpt dat niet. In zijn tijd…’

‘In zijn tijd was alles anders,’ onderbreek ik haar zacht.

Die avond lig ik wakker in mijn kleine kamer, luisterend naar het zachte gesnurk van Daan door de dunne muur heen. Ik denk aan vroeger, aan hoe we samen hutten bouwden in het Zuiderpark en stiekem snoep kochten bij de Turkse supermarkt op de hoek. Toen was er nog geen verschil tussen ons.

De volgende ochtend schuifelen we zwijgend door het ontbijt. Mijn vader leest De Telegraaf, mijn moeder staart naar haar koffie. Daan vertrekt naar zijn nieuwe baan – hij heeft het gesprek gekregen – en krijgt een knuffel en een kus van mam.

‘Gefeliciteerd, jongen!’ zegt ze trots.

Ik glimlach flauwtjes en ruim de tafel af.

Die middag belt mijn beste vriendin Lotte. ‘Kom je mee naar het strand? Even uitwaaien?’

Ik twijfel. ‘Ik weet niet… Mam heeft me nodig.’

‘San, wanneer kies je eens voor jezelf?’

Haar woorden blijven hangen als een echo in mijn hoofd.

’s Avonds barst de bom. Mijn vader komt thuis en moppert over het eten. ‘Waarom is er geen gehaktbal bij?’

‘Omdat ik geen tijd had om naar de slager te gaan,’ zeg ik voorzichtig.

Hij kijkt me aan met die blik die alles zegt: teleurstelling, onbegrip.

‘Je moeder werkt ook hard, Sanne. Je moet haar meer helpen.’

‘Misschien moet iemand mij ook eens helpen!’ roep ik uit.

Het is alsof iedereen verstijft. Mijn moeder begint te huilen, Daan kijkt ongemakkelijk weg.

‘Ik ben moe,’ zeg ik zacht en loop naar mijn kamer.

Daar barst ik in tranen uit. Alles wat ik altijd heb ingeslikt komt eruit: frustratie, verdriet, woede.

De dagen daarna praat niemand echt met me. Er hangt een kille stilte in huis. Alleen Lotte stuurt berichtjes: ‘Hoe gaat het?’ ‘Kom je nog?’

Op een avond besluit ik toch te gaan. Ik pak mijn jas en fiets naar Lotte toe, langs de Maasboulevard waar de lichten weerspiegelen in het water.

Op het strand zitten we samen in het zand, kijken naar de golven.

‘San, je mag ook gelukkig zijn,’ zegt Lotte zacht.

Ik knik en voel voor het eerst in lange tijd een sprankje hoop.

Als ik thuiskom wacht mijn moeder op me in de gang.

‘Waar was je?’ vraagt ze bezorgd.

‘Bij Lotte. Even ademen.’

Ze knikt langzaam. ‘Misschien moeten we allemaal eens leren ademen.’

Die nacht droom ik van vrijheid – van een leven waarin ik niet alleen besta om anderen gelukkig te maken.

Soms vraag ik me af: hoeveel kun je geven voordat je jezelf kwijtraakt? En wie ben je nog als niemand ooit vraagt wat jij wilt?