Oma’s Appartement, Mijn Last: Een Onverwachte Erfenis

‘Dus jij krijgt het appartement?’ De stem van mijn zus Marieke trilt van woede. Ze staat midden in de woonkamer van oma’s flat in Amsterdam-West, haar armen over elkaar geslagen. ‘En wat moeten wij dan? Gewoon toekijken hoe jij alles krijgt?’

Ik slik. Mijn handen trillen als ik de envelop op tafel leg. De notaris was onverbiddelijk: oma’s testament is duidelijk. Het appartement is aan mij nagelaten, omdat ik ‘altijd zo goed voor haar gezorgd heb’. Maar wat niemand zegt, is dat die zorg nu pas echt begint.

Oma zit in haar oude fauteuil, haar grijze haren in een rommelige knot. Ze kijkt naar buiten, naar de regen die tegen het raam slaat. Soms lijkt ze alles nog te begrijpen, maar dan ineens vraagt ze me of opa nog thuiskomt. Opa is al tien jaar dood.

‘Owen, wil je een kopje thee voor me zetten?’ Haar stem klinkt klein. Ik knik en loop naar de keuken, terwijl Marieke me met vuurspuwende ogen volgt.

‘Dit is niet eerlijk,’ sist ze zodra ik de waterkoker aanzet. ‘Jij krijgt alles, en wij mogen straks alleen maar betalen voor haar verzorging.’

‘Het is niet mijn keuze geweest,’ fluister ik terug. ‘Oma wilde het zo.’

Marieke’s gezicht vertrekt. ‘Jij hebt haar beïnvloed. Altijd maar bij haar op bezoek, altijd die lieve kleinzoon uithangen.’

Ik voel het bloed naar mijn wangen stijgen. ‘Weet je nog dat jij drie maanden op Bali zat? Of dat je nooit tijd had als ze je vroeg om boodschappen te doen?’

Ze draait zich om en loopt boos de gang op. Ik hoor de voordeur dichtslaan.

Met trillende handen schenk ik thee in voor oma en mezelf. Als ik terugkom in de woonkamer kijkt ze me aan met een blik die ik niet kan peilen.

‘Waar is Marieke?’ vraagt ze.

‘Ze moest even weg, oma.’

Ze knikt langzaam, alsof ze zich erbij neerlegt. ‘Jullie moeten niet ruziën om mij, Owen. Dat wil ik niet.’

Ik knik, maar weet dat het te laat is. De familie is al verdeeld sinds het nieuws over het testament bekend werd. Mijn moeder belt me elke dag met verwijten: ‘Je weet toch dat je zus het moeilijk heeft? Waarom moet jij altijd alles krijgen?’ Mijn vader zwijgt meestal, maar zijn blik zegt genoeg als hij me ziet.

De eerste weken na de erfenis zijn een hel. Ik probeer mijn werk als grafisch ontwerper vol te houden, maar elke dag moet ik na kantoor naar oma toe. Haar geheugen wordt slechter; soms vergeet ze te eten, soms laat ze de kraan lopen. De buren klagen over wateroverlast en vreemde geluiden midden in de nacht.

Op een avond vind ik haar in de keuken, zoekend naar iets wat er niet is.

‘Oma, wat doe je?’ vraag ik zacht.

Ze kijkt op met lege ogen. ‘Ik zoek de suikerpot. Opa had hem altijd verstopt.’

Ik slik de brok in mijn keel weg en leid haar terug naar de woonkamer. Ze laat zich gewillig neerzakken in haar stoel en pakt mijn hand vast.

‘Je bent een goede jongen, Owen,’ fluistert ze.

Maar ik voel me allesbehalve goed. Ik ben moe, prikkelbaar en voel me opgesloten in een leven dat ik niet gekozen heb. Mijn vrienden vragen waarom ik nooit meer mee uit ga. Mijn vriendin Sophie heeft het na drie maanden opgegeven: ‘Je bent er nooit meer voor mij,’ zei ze voordat ze haar spullen pakte.

Op een avond zit ik alleen in het appartement, terwijl oma slaapt. Ik staar naar de foto’s aan de muur: oma als jonge vrouw op het strand van Zandvoort, opa met een brede lach naast haar. Ik vraag me af of zij ooit zo’n last op hun schouders voelden.

De volgende ochtend staat Marieke ineens weer voor de deur.

‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt ze zacht.

Ik knik en laat haar binnen. Ze kijkt om zich heen, haar ogen rood van het huilen.

‘Het spijt me,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Ik was jaloers. Maar ik zie nu pas hoeveel werk het is…’

We zitten samen aan tafel terwijl oma zachtjes snurkt in haar stoel.

‘Misschien kunnen we het samen doen,’ stel ik voor. ‘Als jij één dag per week komt, kan ik even ademhalen.’

Marieke knikt langzaam. ‘En als we straks moeten beslissen over een verzorgingshuis?’

Ik voel paniek opkomen. Oma heeft altijd gezegd dat ze nooit naar een tehuis wil. Maar hoe lang kan ik dit volhouden?

De weken verstrijken en oma’s toestand verslechtert snel. Ze raakt steeds vaker in de war, vergeet wie ik ben, vraagt naar haar ouders die al decennia dood zijn. Soms schreeuwt ze midden in de nacht om opa.

Op een avond zit ik naast haar bed terwijl ze onrustig slaapt. Marieke heeft net afgewassen en is stilletjes vertrokken.

‘Owen?’ fluistert oma ineens.

‘Ja, oma?’

‘Ben jij bang?’

Ik slik en knik, ook al weet ik dat ze het niet ziet.

‘Ik ook,’ zegt ze zachtjes. ‘Maar jij bent sterk genoeg.’

Die nacht besluit ik dat het zo niet langer kan. De volgende dag bel ik met tranen in mijn ogen het verpleeghuis waar we op de wachtlijst staan.

‘Het spijt me,’ zeg ik tegen oma als ik het haar vertel. ‘Maar ik kan het niet meer alleen.’

Ze kijkt me aan met een heldere blik die ik al maanden niet meer heb gezien.

‘Je hebt genoeg gedaan, jongen,’ zegt ze zachtjes.

De dag van de verhuizing regent het pijpenstelen. Marieke en ik brengen samen haar spullen naar het verpleeghuis aan de rand van de stad. Oma huilt niet; ze lijkt opgelucht dat er eindelijk rust komt.

Als we afscheid nemen, pakt ze mijn hand vast en knijpt erin.

‘Vergeet niet te leven, Owen,’ fluistert ze.

Nu zit ik alleen in het appartement dat ooit van haar was. De stilte is oorverdovend. Soms hoor ik nog haar stem in mijn hoofd: ‘Je bent sterk genoeg.’ Maar waarom voelt het dan alsof ik gefaald heb?

Hebben we ooit genoeg gedaan voor degenen die ons alles gaven? Of is liefde soms gewoon niet genoeg?