Nooit Goed Genoeg voor Jeroen: Mijn Gevecht met Liefde en Vooroordelen
‘Waarom ben je eigenlijk met hem samen?’ hoorde ik zijn moeder fluisteren, net hard genoeg zodat ik het kon horen terwijl ik in de keuken stond. Mijn handen trilden toen ik de kopjes op het dienblad zette. Jeroen keek me aan, zijn blik vol excuses, maar hij zei niets.
Ik weet nog goed hoe het voelde, die eerste keer in hun huis in Amersfoort. Alles rook naar dure parfums en versgebakken appeltaart, maar de sfeer was ijzig. Zijn vader, meneer Van Dijk, keek nauwelijks op van zijn NRC terwijl ik binnenkwam. ‘Dus jij bent Eva?’ vroeg hij zonder op te kijken. Ik knikte, mijn stem verstomd door zenuwen.
Jeroen en ik hadden elkaar ontmoet op de universiteit in Utrecht. Hij studeerde rechten, ik psychologie. We kwamen uit totaal verschillende werelden: hij uit een oud, welgesteld gezin; ik uit een rijtjeshuis in Almere, waar mijn moeder drie banen had om ons gezin draaiende te houden nadat mijn vader vertrok. Maar met Jeroen voelde alles licht – tot ik zijn familie leerde kennen.
‘Mam, Eva blijft eten vanavond,’ zei Jeroen die eerste avond. Zijn moeder glimlachte strak. ‘Wat leuk,’ zei ze, maar haar ogen zeiden iets anders. Tijdens het eten stelde ze vragen die als messen voelden: ‘Wat doen jouw ouders eigenlijk?’ ‘Heb je broers of zussen?’ ‘Oh, je moeder werkt in de zorg? Wat knap van haar.’
Na het eten liep ik met Jeroen naar het station. ‘Het is gewoon wennen voor ze,’ zei hij zacht. ‘Ze bedoelen het niet zo.’ Maar ik voelde het: ik was niet welkom. Toch bleef ik proberen. Ik bakte taarten voor verjaardagen, hielp met de tuin, lachte om hun grappen die ik niet begreep. Maar elke keer als ik hun huis verliet, voelde ik me kleiner.
Op een dag, tijdens een familiediner, barstte de bom. Zijn zusje Sophie vroeg: ‘Eva, ga jij straks ook werken als psycholoog? Of blijf je liever thuis?’ Iedereen lachte. Ik voelde mijn wangen gloeien. ‘Ik wil graag werken,’ antwoordde ik zacht. ‘Oh,’ zei haar moeder, ‘dat is tegenwoordig ook wel nodig hè?’
Jeroen greep mijn hand onder tafel. Maar toen we later die avond thuiskwamen in ons kleine appartementje in Utrecht, kon ik mijn tranen niet meer bedwingen.
‘Waarom doen ze zo?’ snikte ik. Jeroen zuchtte. ‘Ze zijn gewoon… anders gewend.’
‘Maar waarom ben ik nooit goed genoeg?’
De weken daarna werd het erger. Jeroen kreeg een baan aangeboden bij het advocatenkantoor van zijn vader in Amsterdam. ‘Dat is een kans die je niet mag laten lopen,’ zei zijn moeder aan de telefoon – terwijl ik naast hem zat en hoorde hoe ze fluisterde: ‘En Eva? Past zij daar wel bij?’
We kregen steeds vaker ruzie. Over kleine dingen: wie de boodschappen deed, wie de huur betaalde, of we wel of niet naar zijn ouders gingen met kerst. Maar onder alles lag die ene vraag: hoorde ik er ooit echt bij?
Op een avond kwam Jeroen laat thuis van zijn werk. Hij rook naar dure aftershave en wijn. ‘We moeten praten,’ zei hij.
Mijn hart bonsde in mijn keel.
‘Mijn ouders willen dat ik bij hen kom werken. Ze willen… dat we samen naar Amsterdam verhuizen.’
‘En wat wil jij?’ vroeg ik.
Hij keek weg. ‘Ik weet het niet.’
‘Wil je dat ík meega? Of wil je dat zij gelukkig zijn?’
Hij zweeg.
Die nacht sliep hij op de bank.
De dagen daarna voelde ons huis koud en leeg. Ik probeerde me te focussen op mijn studie, maar alles leek zinloos zonder hem. Mijn moeder belde: ‘Gaat het wel goed met je, lieverd?’ Ik loog: ‘Ja hoor mam, alles gaat prima.’ Maar ’s nachts huilde ik in mijn kussen.
Een week later stond Jeroens moeder ineens voor onze deur.
‘Mag ik even binnenkomen?’ vroeg ze stijfjes.
Ik knikte verbaasd.
Ze keek me aan met diezelfde kille blik als altijd.
‘Eva,’ begon ze, ‘ik weet dat jij veel voor Jeroen betekent. Maar onze familie… wij hebben bepaalde verwachtingen.’
Ik voelde woede opborrelen.
‘En wat als ik daar niet aan kan voldoen?’ vroeg ik scherp.
Ze haalde haar schouders op. ‘Dan denk ik dat jullie allebei ongelukkig worden.’
Toen ze vertrok, voelde ik me leeg en verslagen.
Die avond kwam Jeroen thuis en vond me huilend aan tafel.
‘Ik kan dit niet meer,’ fluisterde ik.
Hij knielde naast me neer. ‘Eva…’
‘Jij moet kiezen,’ zei ik zacht. ‘Tussen hen en mij.’
Hij keek me aan met tranen in zijn ogen.
‘Ik weet het niet,’ fluisterde hij.
En toen wist ik het ook niet meer.
De dagen daarna leefden we langs elkaar heen. Ik probeerde te studeren, hij werkte lange dagen in Amsterdam. Soms kwam hij thuis, soms bleef hij bij zijn ouders slapen.
Op een regenachtige avond pakte ik mijn koffers. Mijn moeder kwam me halen met haar oude Opel Corsa.
‘Je verdient beter dan dit,’ zei ze terwijl ze me stevig vasthield.
Ik keek nog één keer om naar het appartement waar zoveel dromen begonnen waren – en waar ze nu eindigden.
Jeroen belde nog een paar keer, stuurde berichten vol spijt en liefde. Maar het was te laat.
Nu woon ik weer in Almere, samen met mijn moeder en broertje. Ik werk hard aan mijn studie en probeer mezelf terug te vinden.
Soms vraag ik me af: was liefde ooit genoeg geweest om die kloof te overbruggen? Of zijn sommige verschillen gewoon te groot?
Hebben jullie ooit gevoeld dat je nooit goed genoeg was – hoe hard je ook je best deed?