Na het huwelijk ontdekte ik dat mijn man alleen naar zijn moeder luistert: mijn verloren jaren in het huis van Linda

‘Waarom heb je niet gewoon gedaan wat mama vroeg, Sophie?’ Mark kijkt me aan met die blik die ik inmiddels zo goed ken: vermoeid, ontwijkend, alsof hij liever ergens anders zou zijn. Mijn handen trillen als ik de theedoek om de natte borden wring. ‘Omdat het mijn verjaardag is, Mark. Ik wilde gewoon één avondje met jou alleen zijn. Niet weer een etentje met je moeder erbij.’

Hij zucht, draait zich om en loopt de woonkamer uit. Ik hoor zijn voetstappen op de trap, richting de kamer van Linda. Mijn schoonmoeder. De vrouw die sinds onze trouwdag als een schaduw over mijn leven hangt.

Het begon allemaal zo anders. Mark en ik leerden elkaar kennen op een regenachtige avond in Utrecht, in een bruin café waar de geur van natte jassen en versgetapte pils zich mengde met gelach en muziek. Hij was charmant, attent, en lachte om mijn flauwe grappen. Binnen een jaar vroeg hij me ten huwelijk. Ik dacht dat ik de loterij had gewonnen.

Maar na de bruiloft veranderde alles. Linda vond dat we bij haar moesten intrekken ‘om te wennen aan het getrouwde leven’. Mijn eigen appartement stond nog vol dozen, maar Mark zei dat het tijdelijk was. ‘Het is maar voor even, Sophie. Ze bedoelt het goed.’

Dat ‘even’ werd maanden. Maanden waarin Linda elke ochtend haar hoofd om de deur stak om te vragen of ik wel genoeg boter op Marks brood had gesmeerd. Of ik zijn overhemd wel op de juiste manier had gestreken. Of ik niet te laat thuiskwam van mijn werk bij de bibliotheek.

‘Je weet toch dat Mark niet van koude soep houdt?’ zei ze op een avond toen ik laat thuiskwam door een vertraagde trein. Mark zat zwijgend aan tafel, zijn lepel roerend in de lauwe tomatensoep. Ik voelde me schuldig, alsof ik gefaald had.

Langzaam begon ik mezelf te verliezen. Mijn vrienden zag ik steeds minder; Linda vond bezoek maar onrustig. Mijn moeder belde ik stiekem op het balkon, fluisterend zodat niemand het hoorde. ‘Gaat het wel goed met je?’ vroeg ze zachtjes. ‘Je klinkt zo anders.’

Ik lachte het weg. ‘Alles is prima, mam.’ Maar diep vanbinnen voelde ik me opgesloten.

De eerste echte ruzie kwam op een zondagmiddag, toen Linda besloot dat we samen naar haar favoriete tuincentrum moesten. Ik wilde liever wandelen in het park, gewoon met Mark alleen. Maar hij keek me aan en zei: ‘Mam heeft het al geregeld, Sophie. Kun je niet gewoon meegaan?’

‘Waarom mag ik nooit iets kiezen?’ barstte ik uit.

Linda’s ogen werden smal. ‘In dit huis doen we dingen samen, Sophie. Je moet nog veel leren.’

Die avond lag ik wakker naast Mark, die al zacht snurkte. Ik vroeg me af wanneer ik voor het laatst écht gelukkig was geweest.

De maanden sleepten zich voort. Mijn werk werd mijn toevluchtsoord; tussen de boeken voelde ik me veilig, onzichtbaar bijna. Maar zodra ik thuiskwam, begon het weer: Linda’s commentaar, Marks stilte.

Op een dag vond ik een briefje op mijn kussen: ‘Sophie, wil je morgen de boodschappen doen? Mark eet graag kipfilet.’ Geen groet, geen dankjewel. Gewoon een opdracht.

Ik voelde iets in mij breken.

‘Mark,’ zei ik die avond voorzichtig terwijl hij voetbal keek, ‘misschien moeten we toch eens nadenken over ons eigen plekje.’

Hij keek niet op van zijn telefoon. ‘Mam heeft het hier goed voor elkaar. Waarom zou je weg willen?’

‘Omdat dit niet ons leven is! Het is háár leven!’

Hij zweeg. Ik zag zijn kaken spannen.

‘Ik wil niet kiezen tussen jou en mama,’ zei hij uiteindelijk zacht.

‘Maar dat doe je al,’ fluisterde ik terug.

De weken daarna probeerde ik me aan te passen. Ik bakte appeltaarten volgens Linda’s recept, waste haar gordijnen, lachte om haar verhalen over vroeger. Maar elke dag voelde als een toneelstuk waarin ik een rol speelde die niet bij me paste.

Op een avond kwam mijn broer Jeroen langs, onverwacht. Hij zag meteen dat er iets mis was.

‘Sophie, waar ben jij gebleven?’ vroeg hij toen we samen buiten stonden te roken.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik weet het niet meer.’

Hij pakte mijn hand vast. ‘Kom alsjeblieft een weekend bij mij logeren. Even eruit.’

Linda vond het belachelijk. ‘Wat moet je daar nou zoeken? Je hoort hier thuis.’

Mark zei niets.

Dat weekend bij Jeroen voelde als ademhalen na maanden onder water te hebben gelegen. We wandelden door het bos, dronken wijn tot diep in de nacht en praatten over vroeger.

‘Je bent jezelf kwijtgeraakt,’ zei Jeroen zachtjes.

Ik huilde voor het eerst in maanden.

Na dat weekend wist ik wat me te doen stond. Ik moest kiezen voor mezelf, hoe moeilijk ook.

Toen ik thuiskwam, zat Linda aan tafel met Mark naast zich als een trouwe soldaat.

‘We moeten praten,’ zei ik met trillende stem.

Linda snoof. ‘Wat is er nu weer?’

Ik keek Mark aan, zocht naar iets van begrip in zijn ogen.

‘Ik ga terug naar mijn eigen appartement,’ zei ik langzaam.

Mark keek weg.

‘Je laat ons gewoon zitten?’ vroeg Linda verontwaardigd.

‘Nee,’ zei ik zachtjes. ‘Ik kies eindelijk voor mezelf.’

Die nacht pakte ik mijn spullen in stilte. Mark kwam niet naar boven om afscheid te nemen.

De eerste weken alleen waren zwaar. Ik miste Mark verschrikkelijk, maar voelde tegelijkertijd hoe de muren om mijn hart langzaam afbrokkelden. Mijn vrienden kwamen weer langs; mijn moeder kookte stamppot voor me zoals vroeger.

Soms denk ik terug aan die jaren in Linda’s huis en vraag ik me af hoe het zover heeft kunnen komen. Hoeveel liefde kun je geven voordat je jezelf verliest? En waarom is het zo moeilijk om los te laten wat je ooit gelukkig maakte?

Misschien is dat wel de grootste les: dat je soms moet breken om jezelf weer terug te vinden.

Zou jij hetzelfde hebben gedaan? Of had jij langer volgehouden?