Mijn zoon wilde naar het huisje verhuizen: Ik zei resoluut ‘Nee’, maar bood financiële hulp aan

‘Mam, ik meen het serieus. We willen echt naar het huisje verhuizen. Het is niet zomaar een bevlieging.’

Jeroen’s stem trilde een beetje, maar zijn blik was vastberaden. We zaten aan de keukentafel, de geur van verse koffie hing nog in de lucht. Buiten tikte de regen zachtjes tegen het raam, alsof het mijn onrust probeerde te sussen. Maar niets kon de storm in mijn hoofd kalmeren.

‘Jeroen, je bent pas drieëntwintig. Je hebt net je studie afgerond, en Sanne werkt nog maar net bij de bakker. Het huisje is oud, er moet van alles aan gebeuren. Dat is geen plek om zomaar te gaan wonen.’ Mijn stem klonk harder dan ik wilde, maar ik kon het niet helpen.

Hij zuchtte diep en keek me aan met diezelfde koppige blik die hij als kind al had. ‘We willen het samen proberen. Jij en papa hebben het daar ook opgebouwd, toch? Waarom mogen wij dat niet?’

Ik voelde mijn hart samenknijpen. Natuurlijk had hij gelijk; wij hadden het huisje ooit gekocht als jong stel, vol dromen en naïviteit. Maar de tijden waren anders. Alles leek nu zoveel ingewikkelder, duurder, gevaarlijker misschien zelfs.

‘Het is niet dat ik jullie niet vertrouw,’ zei ik zachter. ‘Maar ik maak me zorgen. Wat als het misgaat? Wat als jullie daar vastlopen? Je weet hoe eenzaam het kan zijn in Drenthe, zeker in de winter.’

Jeroen schoof zijn stoel naar achteren en stond op. ‘We zijn geen kinderen meer, mam. We willen gewoon een kans.’

De stilte die volgde was zwaar. Ik hoorde Sanne boven zachtjes lachen aan de telefoon – waarschijnlijk met haar moeder. Het klonk zo zorgeloos, zo jong.

Die nacht lag ik wakker. Ik dacht aan de eerste keer dat Jeroen viel met zijn fiets en huilend thuiskwam. Hoe ik hem troostte, zijn knie schoonmaakte en beloofde dat alles goed zou komen. Maar nu kon ik hem niet beschermen tegen de wereld. En ergens wist ik dat ik dat misschien ook niet meer moest willen.

De volgende ochtend zat Jeroen al vroeg aan tafel, zijn ogen rood van het slechte slapen. ‘Mam, luister nou gewoon even,’ begon hij opnieuw. ‘We hebben er echt over nagedacht. We willen niet alleen maar feesten of zo. We willen samen iets opbouwen.’

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen. ‘En als het misgaat? Wat dan?’

‘Dan komen we terug,’ zei hij zacht. ‘Maar laat ons het proberen.’

Mijn man, Pieter, kwam binnen en keek ons vragend aan. ‘Wat is hier gaande?’

‘Jeroen wil naar het huisje verhuizen,’ zei ik kortaf.

Pieter keek van mij naar Jeroen en weer terug. ‘Is dat zo’n slecht idee?’ vroeg hij voorzichtig.

‘Ja!’ riep ik uit, feller dan bedoeld. ‘Ze zijn te jong, te onervaren…’

‘Of misschien zijn ze precies zoals wij waren,’ zei Pieter rustig.

Ik voelde me verraden door zijn begrip voor Jeroen. ‘En als ze daar vastlopen? Als ze geld tekortkomen? Als ze elkaar kwijt raken?’

Jeroen stond op en liep naar de gang. ‘Laat maar,’ mompelde hij.

Die dag sprak ik met mijn zus Marieke aan de telefoon. ‘Je moet hem loslaten,’ zei ze zachtjes. ‘Hij is volwassen nu.’

‘Maar wat als hij fouten maakt?’ vroeg ik wanhopig.

‘Dan leert hij daarvan,’ antwoordde ze simpel.

’s Avonds zat ik alleen in de woonkamer toen Jeroen naast me kwam zitten.

‘Mam…’ begon hij aarzelend.

Ik keek hem aan en zag ineens niet meer mijn kleine jongen, maar een jonge man met dromen en angsten die hij zelf moest overwinnen.

‘Misschien…’ zei ik langzaam, ‘misschien kan ik jullie helpen op een andere manier.’

Zijn ogen lichtten op. ‘Hoe bedoel je?’

‘Ik wil niet dat jullie daar zonder vangnet zitten,’ zei ik zacht. ‘Als jullie echt willen gaan, dan wil ik jullie financieel steunen – voor de eerste maanden. Maar beloof me dat je belt als er iets is. Dat je niet alles alleen probeert op te lossen.’

Jeroen knikte langzaam, zichtbaar opgelucht. ‘Dank je wel, mam.’

De weken daarna waren een wervelwind van regelen, plannen en afscheid nemen van oude zekerheden. Sanne was dolblij met het vooruitzicht op hun eigen plek, maar haar ouders waren net zo bezorgd als ik.

Op een regenachtige zaterdag reden we samen naar Drenthe om het huisje te bekijken. De tuin lag er verwilderd bij; onkruid tot aan de knieën en de schuurdeur hing scheef in de sponning.

‘Hier moeten we flink aan de slag,’ zei Jeroen opgewekt.

Ik glimlachte flauwtjes en probeerde mijn zorgen te verbergen.

Die avond zaten we met z’n vieren aan de keukentafel in het huisje – Jeroen, Sanne, Pieter en ik – met een pan soep en broodjes uit de oven.

‘Weet je nog hoe koud het hier kon zijn in januari?’ vroeg Pieter lachend.

Jeroen lachte mee, maar Sanne trok haar wenkbrauwen op. ‘Koud? Hoe koud?’

‘Ach,’ zei ik snel, ‘dat valt wel mee als je genoeg dekens hebt.’

De weken daarna hielpen we met schilderen, schoonmaken en meubels sjouwen uit kringloopwinkels in Assen en Emmen. Soms was er ruzie – over geld, over wie wat moest doen – maar meestal was er gelach en hoop.

Toch bleef er iets knagen. Op een avond hoorde ik Jeroen en Sanne fluisteren in hun kleine slaapkamer.

‘Misschien hadden we toch moeten wachten,’ hoorde ik Sanne zeggen.

‘Nee joh,’ fluisterde Jeroen terug. ‘We kunnen dit samen.’

Ik voelde tranen opwellen – uit angst én trots tegelijk.

De eerste maanden gingen moeizaam. De verwarming deed het niet altijd; Sanne kreeg ruzie met haar baas omdat ze steeds later kwam door de lange reistijd; Jeroen miste zijn vrienden in Groningen.

Op een avond stond Jeroen ineens voor onze deur in Zwolle – alleen, natgeregend en bleek.

‘Mam… mag ik even binnenkomen?’

Ik trok hem stilletjes naar binnen en zette thee voor hem klaar.

‘Het is moeilijker dan we dachten,’ gaf hij toe. ‘Sanne twijfelt soms of ze dit wel wil.’

Ik legde mijn hand op zijn arm. ‘Dat mag ook, Jeroen. Het is niet erg om te twijfelen.’

Hij keek me aan met vochtige ogen. ‘Ben je teleurgesteld?’

‘Nee,’ zei ik beslist. ‘Ik ben trots dat je het probeert.’

Na dat gesprek ging hij terug naar Drenthe – vastbesloten om er samen iets van te maken.

Nu, maanden later, zie ik hoe ze groeien – samen én apart. Ze maken fouten, vallen soms bijna uit elkaar, maar vinden elkaar steeds weer terug.

Soms vraag ik me af: had ik harder moeten ingrijpen? Of juist eerder los moeten laten? Maar misschien is dit precies wat ouderschap is: loslaten terwijl je blijft vangen als het nodig is.

Hebben jullie ook zulke momenten gehad waarop je moest kiezen tussen beschermen of loslaten? Wat zouden jullie doen als je kind zo’n grote stap wil zetten?