Mijn Man Wil Onze Zoon Naar Zijn Moeder Sturen: Mijn Strijd om Mijn Gezin
‘Je overdrijft, Sanne. Daan heeft gewoon wat structuur nodig. Bij mijn moeder krijgt hij dat wél.’
Barts stem galmt nog na in de keuken. Mijn handen trillen als ik de vaatwasser uitruim, terwijl Daan boven zachtjes zijn favoriete liedje neuriet. Structuur? Of bedoelt Bart controle? Ik voel een brok in mijn keel. Hoe kan hij zo makkelijk praten over onze zoon wegsturen?
‘Bart, luister nou eens naar me,’ probeer ik, mijn stem schor van het huilen vannacht. ‘Daan hoort bij ons. Hij is acht, geen pakketje dat je even ergens aflevert omdat het je niet uitkomt.’
Bart zucht, draait zich om en kijkt me aan met die blik die ik haat – kil, afstandelijk, alsof ik een last ben. ‘Het gaat niet om mij. Het gaat om Daan. Hij heeft rust nodig. Jij bent altijd zo emotioneel, Sanne. Misschien is het beter als hij even uit deze sfeer is.’
Ik voel woede opborrelen. ‘Deze sfeer? Jij bedoelt de spanning die jíj veroorzaakt! Sinds je die nieuwe baan hebt, ben je alleen maar afwezig of geïrriteerd. En nu wil je Daan wegsturen omdat je het zelf niet aankan?’
Hij zegt niets meer, pakt zijn jas en verdwijnt de deur uit. De stilte die achterblijft is oorverdovend.
Die avond lig ik wakker naast een lege plek in bed. Bart is niet thuisgekomen. Mijn gedachten razen: wat als hij het echt meent? Wat als hij morgen zijn moeder belt en Daan zonder pardon inpakt? Ik zie Daan voor me, zijn grote blauwe ogen vol vragen. Hoe leg ik hem uit dat zijn vader hem liever kwijt dan rijk lijkt?
De volgende ochtend probeer ik normaal te doen. Daan eet zijn boterham met hagelslag en kijkt me aan. ‘Mama, waarom was papa zo boos gisteren?’
Ik slik. ‘Papa heeft het druk op zijn werk, lieverd. Soms zegt hij dingen die hij niet zo bedoelt.’
Daan knikt langzaam, maar ik zie de onzekerheid in zijn blik. Hij is gevoelig, net als ik vroeger was. Altijd bang om iets verkeerd te doen.
Als Bart thuiskomt, ruikt hij naar bier. Zijn ogen zijn rood dooraderd. ‘We moeten praten,’ zegt hij zonder me aan te kijken.
‘Over wat?’ Mijn stem klinkt dun.
‘Over Daan. Mijn moeder kan hem volgende week al ophalen.’
Het voelt alsof de grond onder me wegzakt. ‘Nee,’ fluister ik. ‘Dat laat ik niet gebeuren.’
Hij slaat met zijn vuist op tafel. ‘Je denkt altijd dat jij het beter weet! Maar kijk naar hem! Hij is ongelukkig hier!’
‘Hij is ongelukkig omdat wij constant ruzie maken!’ schreeuw ik terug.
Daan staat ineens in de deuropening, zijn lip trilt. ‘Willen jullie dat ik wegga?’
Mijn hart breekt. Ik ren naar hem toe, sla mijn armen om hem heen. ‘Nee, lieverd! Niemand wil dat jij weggaat!’
Bart draait zich om en loopt naar boven. Ik hoor de badkamerdeur dichtslaan.
Die nacht slaap ik op Daans kamer. Hij kruipt dicht tegen me aan en fluistert: ‘Mama, als ik bij oma moet wonen… mag jij dan mee?’
Tranen prikken achter mijn ogen. ‘Ik ga nergens heen zonder jou,’ beloof ik.
De dagen daarna worden een hel. Bart praat nauwelijks met me, maar regelt ondertussen alles met zijn moeder – zonder mij erbij te betrekken. Ik hoor hem bellen in de gang: ‘Ja mam, het is beter zo… Nee, Sanne begrijpt het niet…’
Ik voel me machteloos en alleen. Mijn ouders wonen in Groningen en zijn slecht ter been; steun kan ik daar niet halen. Mijn beste vriendin Marieke probeert me te troosten via WhatsApp: “Kom desnoods bij mij logeren met Daan!” Maar hoe moet dat? Mijn werk bij de bibliotheek kan ik niet zomaar opgeven.
Op een avond zit ik aan tafel met Bart en probeer nog één keer tot hem door te dringen.
‘Bart, alsjeblieft… Laten we samen hulp zoeken. Voor ons én voor Daan.’
Hij kijkt me aan, moe en verbitterd. ‘Jij wilt altijd alles oplossen met praten en gevoelens. Maar soms moet je gewoon doen wat nodig is.’
‘En wat is dat dan? Je kind wegsturen?’
Hij zwijgt.
De volgende dag krijg ik een mail van de schoolmaatschappelijk werker: “We maken ons zorgen over Daan’s gedrag in de klas.” Ik voel me falen als moeder.
’s Avonds zit ik op bed met Daan op schoot als Bart binnenkomt met koffers.
‘Het is geregeld,’ zegt hij kortaf. ‘Mijn moeder komt morgenochtend.’
Ik spring op, woedend en wanhopig tegelijk.
‘Nee! Dit laat ik niet gebeuren! Je kunt niet zomaar beslissen over ons kind!’
Daan begint te huilen.
‘Sanne, hou op! Je maakt het alleen maar erger!’ schreeuwt Bart terug.
In paniek bel ik Marieke. Ze komt meteen langs en neemt me apart in de keuken.
‘San, je moet nu kiezen: vechten of vluchten.’
Ik kijk haar aan door mijn tranen heen. ‘Maar waar moet ik heen? Ik kan Daan toch niet zomaar meenemen?’
Marieke pakt mijn hand vast. ‘Je bent zijn moeder. Je hebt rechten. Ga naar het wijkteam, zoek hulp.’
Die nacht pak ik stiekem een tas voor mij en Daan. Om vijf uur ’s ochtends sluip ik met hem naar buiten, richting Mariekes auto.
‘Mama, waar gaan we heen?’ fluistert Daan slaperig.
‘Naar een plek waar we veilig zijn,’ zeg ik zacht.
Bij Marieke thuis bel ik huilend het wijkteam en leg alles uit. Ze luisteren, stellen vragen, bieden hulp aan – eindelijk iemand die begrijpt hoe bang ik ben.
Bart stuurt boze berichten: “Je ontvoert mijn zoon!” Maar nu heb ik mensen om me heen die me steunen.
Na weken van gesprekken met hulpverleners en advocaten komt er eindelijk rust in huis – bij Marieke thuis dan tenminste. Daan lacht weer voorzichtig en slaapt zonder nachtmerries.
Bart blijft boos en onbereikbaar, maar langzaam besef ik dat ik niet meer terug wil naar hoe het was.
Op een avond zit ik met Daan op schoot bij het raam en kijk naar buiten, naar de regen die zachtjes tegen het glas tikt.
‘Mama?’ vraagt hij ineens. ‘Blijven we hier?’
Ik knik en kus zijn haren. ‘We blijven samen, altijd.’
En terwijl ik daar zit met mijn zoon in mijn armen, vraag ik me af: hoeveel moet je als moeder verdragen voordat je breekt? En hoeveel kracht heb je nodig om voor jezelf én je kind te kiezen?
Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?