Mijn man dacht dat ik zonder hem niets waard was – Een Nederlandse vrouw vecht zich terug na verraad
‘Dus dit is het dan, Marloes? Jij en je eeuwige gezeur?’ Bastiaan’s stem trilde van woede terwijl hij zijn jas van de kapstok griste. De regen kletterde tegen het raam, maar binnen voelde het kouder dan buiten. Mijn handen trilden. ‘Ik vraag alleen maar om eerlijkheid, Bas. Is dat te veel?’ Mijn stem brak, maar ik probeerde hem recht aan te kijken. Hij draaide zich om, zijn ogen donker. ‘Je vertrouwt me nooit. Misschien moet je eens bij jezelf nagaan waarom.’
De deur sloeg dicht. Het geluid galmde na in het lege huis. Ik bleef achter in de gang, mijn ademhaling snel en oppervlakkig. De stilte was oorverdovend. Ik hoorde het tikken van de klok, het zachte gezoem van de koelkast, en ergens in de verte het geluid van een trein die voorbij raasde. Alles leek ineens zo betekenisloos.
Die nacht lag ik wakker in ons bed – mijn bed nu – en staarde naar het plafond. De woorden van Bastiaan bleven rondzingen in mijn hoofd. Was het echt allemaal mijn schuld? Had ik hem zo verstikt met mijn onzekerheid dat hij geen andere uitweg zag dan vertrekken? Of was het zijn schuld, omdat hij nooit echt aanwezig was, altijd met zijn hoofd bij zijn werk of – zoals ik vreesde – bij iemand anders?
De volgende ochtend vond ik zijn tandenborstel nog in de badkamer. Zijn geur hing nog in de slaapkamer. Maar zijn telefoon lag niet meer op het nachtkastje; die had hij meegenomen. Ik wist niet of ik moest huilen of schreeuwen.
Mijn moeder belde. ‘Marloes, lieverd, hoe gaat het?’ Haar stem klonk bezorgd, maar ook een beetje opgelucht – alsof ze dit al jaren had zien aankomen. ‘Het gaat wel,’ loog ik. ‘Wil je dat ik langskom?’ vroeg ze zachtjes. ‘Nee mam, ik red me wel.’
Maar ik redde me helemaal niet. De dagen sleepten zich voort. Op mijn werk bij de bibliotheek kon ik me nauwelijks concentreren. Mijn collega’s fluisterden als ze dachten dat ik het niet hoorde. ‘Heb je gehoord van Marloes en Bastiaan? Hij schijnt al maanden iets te hebben met die vrouw van de gemeente…’
Op een woensdagmiddag stond Bastiaan ineens voor de deur. Zijn haar was nat van de regen, zijn ogen rood. ‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg hij zachtjes. Ik knikte, te moe om te protesteren.
‘Ik…’ begon hij, maar viel stil. Hij keek naar zijn handen, draaide zijn trouwring rond zijn vinger. ‘Het spijt me, Marloes.’
‘Waarom?’ vroeg ik. Mijn stem klonk schor.
‘Omdat ik je heb laten zitten. Omdat ik… omdat er inderdaad iemand anders is.’
De grond leek onder me weg te zakken. Ik had het altijd geweten, ergens diep vanbinnen, maar nu hij het uitsprak voelde het als een klap in mijn gezicht.
‘Wie?’ vroeg ik, al wist ik het antwoord.
‘Sanne,’ fluisterde hij.
Sanne van de gemeente – altijd vrolijk, altijd behulpzaam, altijd net iets te geïnteresseerd in Bastiaan’s verhalen over zijn werk als architect.
‘Hoe lang al?’
Hij keek weg. ‘Een paar maanden.’
Ik voelde woede opborrelen, maar ook verdriet en schaamte. Hoe had ik zo blind kunnen zijn? Hoe had hij mij dit kunnen aandoen?
‘Ga weg,’ zei ik uiteindelijk. ‘Ik wil je niet meer zien.’
Hij knikte en liep weg zonder nog iets te zeggen.
Die avond belde mijn zusje Lotte. ‘Kom je bij mij eten? Je hoeft niet alleen te zijn.’
Ik wilde nee zeggen, maar iets in haar stem brak mijn verzet. Bij haar thuis rook het naar appeltaart en kaarsen. Haar kinderen renden door de kamer, haar man Erik zette koffie voor me.
‘Je mag boos zijn, hoor,’ zei Lotte terwijl ze haar hand op mijn arm legde.
‘Ik ben niet alleen boos,’ zei ik zachtjes. ‘Ik ben ook bang. Wat als ik nooit meer iemand vind? Wat als dit alles was?’
‘Je bent meer dan je huwelijk,’ zei Lotte beslist.
Maar dat voelde niet zo. Alles in mijn leven was gebouwd rondom Bastiaan: onze vakanties naar Texel, onze gezamenlijke vrienden, zelfs de manier waarop ik mijn koffie dronk – zwart, zoals hij dat lekker vond.
De weken daarna probeerde ik mezelf opnieuw uit te vinden. Ik schreef me in voor een cursus fotografie aan het buurthuis in Utrecht-Oost. Ik ging wandelen langs de Vecht, alleen met mijn gedachten en de wind die door mijn haren blies.
Op een dag kwam ik Sanne tegen bij de supermarkt. Ze keek me aan met grote ogen en probeerde iets te zeggen, maar ik liep door zonder haar aan te kijken.
Thuis barstte ik in huilen uit. Niet alleen om Bastiaan, maar ook om alles wat verloren was gegaan: mijn vertrouwen, mijn toekomstbeeld, mijn gevoel van eigenwaarde.
Op een avond zat ik op de bank met een glas wijn toen mijn moeder weer belde.
‘Marloes, je hoeft niet sterk te zijn voor ons allemaal,’ zei ze zachtjes.
‘Maar wie ben ik zonder hem?’ vroeg ik snikkend.
‘Jij bent Marloes,’ zei ze. ‘En dat is genoeg.’
Langzaam begon ik haar te geloven. Ik ging vaker uit met vriendinnen, lachte weer om slechte grappen en durfde zelfs weer te dromen over een toekomst zonder Bastiaan.
Op een dag vond ik een briefje in de brievenbus: “Het spijt me echt – Bas.” Geen excuses meer, geen uitleg – alleen spijt.
Ik verbrandde het briefje in de tuin en voelde me lichter dan ooit tevoren.
Nu, maanden later, kijk ik terug op die stormachtige avond en vraag ik me af: Was dit het einde of juist het begin? Ben je pas iemand als er iemand naast je staat – of zit onze echte waarde diep vanbinnen?
Wat denken jullie? Hebben jullie ooit jezelf opnieuw moeten uitvinden na verlies? Hoe vind je jezelf terug als alles wat je kende wegvalt?