Mama wil het huis van oma niet aan mij geven – wanneer wordt familie je grootste vijand?

‘Waarom doe je dit, mam? Het huis is van mij. Dat weet je.’ Mijn stem trilt, maar ik probeer vastberaden te klinken. Mijn moeder kijkt me aan, haar ogen koud en ondoorgrondelijk. ‘Het is niet zo simpel, Sanne. Je begrijpt het niet.’

Ik sta in de kleine woonkamer van het oude appartement in Utrecht, het huis waar ik als kind zo vaak bij oma logeerde. De geur van haar parfum hangt nog in de gordijnen, alsof ze elk moment binnen kan komen met een kopje thee en een koekje. Maar oma is er al twee jaar niet meer, en sinds haar dood is dit huis het strijdtoneel geworden tussen mij en mijn moeder.

Elke keer als ik probeer te praten over de erfenis, over het feit dat oma in haar testament duidelijk heeft opgeschreven dat het huis aan mij toekomt, draait mijn moeder zich weg. ‘Je weet niet wat er allemaal speelt,’ zegt ze dan. Of: ‘Je moet geduld hebben.’ Maar hoeveel geduld moet ik nog hebben? Ik ben 29, woon nog steeds in een gedeeld appartement met drie huisgenoten die ik nauwelijks ken, terwijl dit huis leegstaat. Mijn huis. Maar mijn moeder houdt de sleutel stevig in haar hand.

‘Mam, ik kan hier niet meer tegen,’ zeg ik zacht. ‘Ik heb recht op dit huis. Oma wilde dat ik hier zou wonen. Waarom gun je me dat niet?’

Ze zucht diep, haar schouders zakken omlaag. ‘Je denkt dat alles zo makkelijk is. Maar jij weet niet wat het betekent om alles te moeten regelen na iemands dood. Jij hebt alleen maar aan jezelf gedacht.’

Die woorden snijden dieper dan ik wil toegeven. Ik heb inderdaad veel gehuild om oma, maar misschien heb ik niet genoeg gezien hoe zwaar het voor mijn moeder was. Toch… het voelt niet eerlijk. Ik heb altijd een goede band met oma gehad, veel beter dan mijn moeder zelfs. Oma begreep me, steunde me toen ik uit de kast kwam, toen ik stopte met mijn studie psychologie omdat het me teveel werd. Mijn moeder vond altijd dat ik moest doorzetten, dat ik niet zo zwak moest zijn.

‘Het gaat niet alleen om jou,’ zegt ze nu weer, haar stem hard. ‘Er zijn dingen die jij niet weet.’

‘Vertel het me dan!’ roep ik uit. ‘Praat met me! In plaats van alles voor me verborgen te houden.’

Ze draait zich om en loopt naar het raam. Buiten regent het zachtjes, de druppels tikken tegen het glas. Ik voel de wanhoop in mijn borst groeien.

De weken daarna probeer ik haar te bellen, te appen, maar ze reageert nauwelijks. Mijn broer Mark zegt dat ik haar met rust moet laten. ‘Ze heeft tijd nodig,’ zegt hij. Maar Mark heeft makkelijk praten; hij woont met zijn vriendin in een nieuwbouwflat in Amersfoort en heeft nooit iets met oma’s huis gehad.

Op een avond zit ik met mijn beste vriendin Lotte in een café aan de Oudegracht. ‘Misschien moet je gewoon een advocaat nemen,’ zegt ze voorzichtig. ‘Het is jouw recht.’

Ik kijk naar mijn glas wijn en schud mijn hoofd. ‘Dat voelt zo… definitief. Alsof ik de oorlog verklaar aan mijn eigen moeder.’

Lotte legt haar hand op de mijne. ‘Maar hoe lang wil je nog wachten? Je verdient ook een thuis, San.’

Thuis… Het woord voelt vreemd in mijn mond. Sinds oma’s dood heb ik nergens meer echt thuis gevoeld.

Een week later besluit ik toch naar een notaris te gaan. Ik neem alle papieren mee die ik heb: het testament van oma, de brieven die ze me schreef toen ze ziek werd, waarin ze schreef hoe graag ze wilde dat ik gelukkig zou zijn in haar huis.

De notaris, mevrouw Van Dijk, bladert door de documenten en kijkt me dan ernstig aan. ‘Juridisch gezien is het duidelijk: uw grootmoeder heeft u als enige erfgenaam van het huis aangewezen. Uw moeder heeft geen recht om u de toegang te weigeren.’

Ik voel een golf van opluchting én schuld tegelijk. Alsof ik iets stiekems doe.

‘Wat nu?’ vraag ik zacht.

‘U kunt haar officieel sommeren om het huis over te dragen,’ zegt mevrouw Van Dijk kalm. ‘Maar bedenk goed wat dat betekent voor uw relatie.’

Die nacht slaap ik nauwelijks. Ik droom van oma die op de bank zit en me streng aankijkt: ‘Je moet voor jezelf opkomen, Sanne. Maar vergeet niet waar je vandaan komt.’

De volgende dag stuur ik mijn moeder een lange brief. Geen boze woorden deze keer, maar alles wat ik voel: hoe verloren ik me voel zonder oma, hoe graag ik een thuis wil, hoe pijnlijk het is dat zij mij buitensluit.

Een week later krijg ik antwoord. Geen brief, geen appje – ze staat ineens voor mijn deur.

‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt ze zacht.

We zitten zwijgend aan de keukentafel. Ze ziet er ouder uit dan ooit; haar handen trillen als ze haar kopje vasthoudt.

‘Ik ben bang geweest,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Bang dat als jij daar gaat wonen… dat alles echt voorbij is. Dat er niets meer overblijft van vroeger.’

Ik slik moeizaam. ‘Maar mam… Oma is al weg. We kunnen haar niet vasthouden door het huis leeg te laten staan.’

Ze knikt langzaam, tranen glinsteren in haar ogen.

‘Ik ben jaloers op jou,’ fluistert ze dan ineens. ‘Jij had zo’n band met haar… Ik voelde me altijd buitengesloten.’

Het voelt alsof er iets breekt in mij – of misschien juist heel wordt.

‘Mam…’ Ik pak haar hand vast.

We praten urenlang die avond – over oma, over vroeger, over alles wat we nooit hebben uitgesproken. Over hoe zij zich altijd tekortgedaan voelde door haar moeder, hoe zij bang was dat ik hetzelfde zou voelen tegenover haar.

Uiteindelijk geeft ze me de sleutel.

‘Het spijt me dat ik zo moeilijk heb gedaan,’ zegt ze zacht.

‘Het spijt mij ook,’ fluister ik terug.

Als ik die avond alleen in oma’s oude woonkamer sta, voel ik eindelijk rust – en verdriet tegelijk. Want winnen betekent soms ook verliezen.

Is familie er om je te steunen of om je te testen? En hoeveel ben je bereid te riskeren voor je eigen geluk? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen familie en jezelf?