“Mam ik nog een plek in hun leven?” – Het verhaal van een moeder die haar thuis verloor
‘Mam, het is echt beter zo. Je hoeft je geen zorgen te maken over trappen, boodschappen of die lange avonden alleen. Je hoort bij ons.’ De stem van mijn zoon, Jeroen, klinkt nog na in mijn hoofd. Ik knik, maar diep vanbinnen voel ik een knoop in mijn maag. Mijn appartement in Utrecht was klein, maar het was van mij. Mijn boeken, mijn planten, de geur van verse koffie in de ochtend – alles wat me herinnerde aan wie ik was. Maar Jeroen en zijn vrouw Anouk stonden erop: ‘Je krijgt je eigen kamer, mam. En we zijn altijd dichtbij.’
De eerste weken voelde het als vakantie. Anouk bakte appeltaart, Jeroen zette mijn favoriete jazzplaat op. ‘Gezellig hè, mam?’ zei hij dan. Maar langzaam veranderde er iets. Mijn kamer werd steeds voller met spullen die nergens anders pasten. De kast die ik had meegenomen uit mijn oude huis werd gebruikt voor hun winterjassen. Mijn boeken verdwenen in dozen op zolder.
‘Mam, kun je misschien iets zachter tv kijken? De muren zijn hier dun,’ zei Anouk op een avond terwijl ze haar laptop dichtklapte. Ik glimlachte verontschuldigend en zette het geluid zachter. De volgende dag stond mijn stoel niet meer in de woonkamer. ‘We hebben wat ruimte nodig voor de nieuwe box voor de baby,’ legde Jeroen uit. ‘Je kunt toch prima op je kamer zitten?’
Op een regenachtige zondagmiddag hoor ik gelach beneden. Ik open voorzichtig mijn deur en zie dat Anouk’s ouders op bezoek zijn. De woonkamer is gevuld met stemmen, koffie en taart. Mijn hart slaat over: er is geen stoel voor mij vrij. Ik blijf staan in de deuropening, voel me als een schim in mijn eigen huis.
‘Oh, mam! Wil je er even bij komen zitten?’ Jeroen’s stem klinkt opgewekt, maar ik zie de blik van Anouk. Ze schuift haar moeder wat dichterbij zodat er nét een plekje op de bank vrijkomt. Ik schuifel naar binnen, voel de ogen op me gericht. ‘Hoe gaat het met u?’ vraagt Anouk’s moeder beleefd. ‘Goed hoor,’ lieg ik.
’s Avonds hoor ik ze praten in de keuken. ‘Ze moet niet denken dat alles om haar draait,’ fluistert Anouk. ‘We hebben ook ons eigen leven.’ Jeroen zucht: ‘Ze heeft alles voor ons opgegeven…’
Ik draai me om in bed en staar naar het plafond. Mijn foto’s staan in een doos onder het bed. Mijn planten zijn dood omdat ze geen plek bij het raam mochten hebben. Soms vraag ik me af of ik niet gewoon terug moet gaan naar een klein flatje, ergens waar niemand zich aan mij stoort.
De dagen worden korter, de avonden langer. Jeroen werkt veel, Anouk is druk met de baby die elk moment kan komen. Ik probeer te helpen: koken, schoonmaken, boodschappen doen. Maar alles wat ik doe lijkt verkeerd te zijn.
‘Mam, je hoeft niet steeds alles te willen regelen,’ zegt Jeroen op een dag geïrriteerd als ik het eten al op tafel zet voordat zij beneden zijn. ‘We willen ook wel eens gewoon met z’n tweeën eten.’
Ik slik mijn tranen weg en trek me terug op mijn kamer. De muren lijken dichterbij te komen. Mijn wereld is gekrompen tot twaalf vierkante meter en een raam dat uitkijkt op de parkeerplaats.
Op een avond hoor ik de baby huilen. Ik sta op het punt om naar beneden te gaan, maar ik hoor Anouk fluisteren: ‘Laat haar maar slapen, straks bemoeit ze zich weer overal mee.’
Ik voel me overbodig, ongewenst – alsof ik een gast ben in het leven van mijn eigen zoon.
Op een dag besluit ik naar buiten te gaan, gewoon om even adem te halen. In het park kom ik mevrouw Van Dijk tegen, een oude buurvrouw uit mijn vorige flat. ‘Wat zie je bleek, Els,’ zegt ze bezorgd. Ik vertel haar alles – over de krapte, het gevoel nergens welkom te zijn.
‘Waarom ga je niet gewoon weer voor jezelf wonen?’ vraagt ze zachtjes.
‘Omdat… omdat ik dacht dat dit beter zou zijn,’ zeg ik schor.
Die avond zit ik aan tafel met Jeroen en Anouk.
‘Ik wil jullie niet tot last zijn,’ begin ik voorzichtig.
Anouk kijkt op van haar telefoon. ‘Je bent niet tot last, Els… maar het is soms wel druk.’
Jeroen kijkt me aan met die blik die hij als kind ook had als hij iets verkeerds had gedaan. ‘Mam… we willen dat je gelukkig bent.’
‘Dat ben ik niet,’ fluister ik.
Er valt een stilte die alles zegt.
De volgende dag begin ik te zoeken naar seniorenwoningen in de buurt. Het idee dat ik weer een eigen plek kan hebben geeft me hoop – en verdriet tegelijk.
Als ik uiteindelijk verhuis – met alleen mijn boeken en een paar foto’s – zwaait Jeroen me uit bij de deur.
‘Sorry mam,’ zegt hij zachtjes.
Ik glimlach flauwtjes en knik.
Nu zit ik hier, in mijn kleine nieuwe flatje met uitzicht op het park waar ik vroeger met Jeroen speelde. Het is stil, maar het is míjn stilte.
Hebben we soms te veel opgegeven voor anderen? Of is het juist dapper om opnieuw te beginnen als niemand je plek nog kent? Wat zouden jullie doen als je moest kiezen tussen familie en jezelf?