“Maar mam, je had altijd kunnen zeggen dat het te veel was…”: Mijn zomer als oppasoma
‘Mam, je weet toch dat we het niet anders konden regelen?’ De stem van mijn zoon Mark klinkt gejaagd aan de telefoon. Ik hoor op de achtergrond het zachte gejengel van mijn kleinzoon Bram en het driftige getik van mijn schoondochter Sanne’s hakken op de houten vloer. Mijn hart bonkt in mijn keel. Het is pas juni, maar ik voel nu al de vermoeidheid in mijn botten.
‘Mark, ik begrijp het wel,’ zeg ik zacht. ‘Maar het is nu al zo druk. De jongens zijn zo energiek, en…’
‘Mam, alsjeblieft. Het is maar voor een paar weken. Jij bent de enige die we vertrouwen met de kinderen. Je bent de beste oma die ze zich kunnen wensen!’
Die woorden. Ze strelen mijn ziel, maar drukken ook zwaar op mijn schouders. Ik ben altijd degene geweest die klaarstaat. Voor Mark, voor Sanne, voor de jongens. En ergens diep vanbinnen voel ik trots – maar ook een knagende twijfel. Hoe lang kan ik dit volhouden?
Die eerste weken zijn nog bijna idyllisch. We bakken pannenkoeken, bouwen hutten in de tuin van hun rijtjeshuis in Amersfoort, fietsen naar het park. Bram (7) en Daan (5) lachen om mijn oude mopjes en klimmen op schoot als ze moe zijn. Ik voel me jonger dan ooit, alsof de tijd even stilstaat.
Maar naarmate de zomer vordert, verandert er iets. De jongens worden baldadiger. Ze vechten om speelgoed, gooien limonade over de bank en luisteren steeds minder naar mijn stem. Mijn rug doet pijn van het bukken en tillen. ’s Nachts lig ik wakker, piekerend over hoe ik morgen weer alles in goede banen ga leiden.
Op een druilerige woensdagmiddag barst het los.
‘Oma, Daan heeft mijn Lego kapotgemaakt!’ roept Bram met tranen in zijn ogen.
‘Niet waar! Jij begon!’ gilt Daan terug.
Ik probeer te sussen, maar mijn stem klinkt schor en vermoeid. ‘Jongens, alsjeblieft…’
Ze luisteren niet meer. Ik voel me machteloos – alsof ik langzaam onzichtbaar word in hun kleine wereld vol grote emoties.
’s Avonds bel ik Mark opnieuw. ‘Het wordt me een beetje te veel,’ fluister ik voorzichtig.
Hij zucht diep. ‘Mam, we hebben echt geen andere optie. Sanne werkt overuren, en ik…’
‘Ik weet het,’ onderbreek ik hem snel. ‘Het komt wel goed.’ Maar als ik ophang, voel ik tranen prikken achter mijn ogen.
De dagen rijgen zich aaneen. Mijn vriendinnen bellen of ik mee ga wandelen of koffie drinken op het terras aan de Eem, maar ik moet steeds afzeggen. ‘Misschien volgende week,’ lieg ik dan.
Op een avond zit ik uitgeput aan de keukentafel als Sanne thuiskomt.
‘Gaat het wel, Anneke?’ vraagt ze zonder echt op antwoord te wachten terwijl ze haar laptop openklapt.
‘Ja hoor,’ zeg ik automatisch.
Ze kijkt niet op van haar scherm. ‘Fijn dat je er bent.’
Ik slik de woorden weg die op mijn tong branden: “Zie je niet hoe moe ik ben? Hoeveel ik opgeef?”
De jongens worden steeds drukker. Op een dag rennen ze de straat op zonder te kijken. Mijn hart staat stil als een auto net op tijd stopt.
‘Wat dóen jullie!’ schreeuw ik uit pure angst.
Bram begint te huilen. Daan kijkt boos weg.
’s Avonds vertel ik Mark wat er gebeurd is.
‘Mam, je moet gewoon wat strenger zijn,’ zegt hij kortaf.
Ik voel me falen – als moeder én als oma.
De zomer sleept zich voort. Mijn energie raakt op, maar niemand lijkt het te merken. Op een dag sta ik in de supermarkt met Bram en Daan die ruziën om een zak chips. Een onbekende vrouw kijkt me medelijdend aan.
‘Drukke dag?’ vraagt ze vriendelijk.
Ik knik zwijgend en voel me ineens verschrikkelijk alleen.
Als de scholen weer beginnen en Mark me bedankt met een bos bloemen – “Je bent goud waard, mam!” – voel ik geen opluchting, maar leegte.
De weken daarna hoor ik weinig van ze. Geen telefoontje, geen uitnodiging voor koffie of een etentje om me te bedanken. Mijn vriendinnen vragen hoe het was.
‘Druk,’ zeg ik alleen maar.
Op een zondagmiddag zit ik alleen aan tafel met een kop thee als Mark eindelijk belt.
‘Mam, alles goed?’
‘Ja hoor,’ lieg ik weer.
Hij aarzelt even. ‘Sanne en ik vroegen ons af… Zou je misschien volgende week weer kunnen oppassen? We hebben allebei een belangrijke afspraak.’
Er welt iets op in mij – boosheid, verdriet, teleurstelling.
‘Mark,’ zeg ik zacht maar beslist, ‘ik heb deze zomer alles gegeven wat ik kon. Maar nu moet ik ook aan mezelf denken.’
Het blijft even stil aan de andere kant van de lijn.
‘Maar mam… je had altijd kunnen zeggen dat het te veel was.’
Ik slik. Was dat zo? Had ik dat echt gekund? Of had niemand ooit geleerd om naar mij te luisteren?
Nu zit ik hier, met lege handen en een hoofd vol vragen. Waar ligt de grens tussen liefdevol helpen en jezelf verliezen? Wie zorgt er eigenlijk voor de oma’s van Nederland?