Liefde na mijn drieënzestigste: Een tweede kans of een dwaasheid?
‘Mam, je bent niet serieus, toch?’ De stem van mijn dochter Marta trilt door de telefoon. Ik hoor haar zuchten, het geluid van haar kinderen op de achtergrond. ‘Op jouw leeftijd…’
Ik staar naar het raam, waar de regen zachtjes tegen het glas tikt. Mijn hart bonkt in mijn borstkas, alsof het zich wil bewijzen dat het nog leeft. ‘Waarom niet?’ fluister ik. ‘Waarom zou ik niet nog eens gelukkig mogen zijn?’
Sinds de dood van Jan, nu zeven jaar geleden, is het huis te groot en te stil. Jan was altijd zo aanwezig, zelfs in zijn zwijgen. Zijn plotselinge dood – een hartaanval, midden in de nacht – heeft een gat geslagen dat ik nooit heb kunnen dichten. De kinderen waren er na de begrafenis, maar hun leven ging verder. Marta met haar gezin in Utrecht, Krijn met zijn baan in Rotterdam. Ik bleef achter in ons huis in Amersfoort, omringd door herinneringen en stilte.
De dagen werden weken, de weken jaren. Ik vulde ze met vrijwilligerswerk bij de bibliotheek, koffie met buren, wandelingen door het park. Maar elke avond was hetzelfde: een lege stoel aan tafel, een bed dat te groot was voor één persoon.
Totdat ik Pieter ontmoette.
Het was op een regenachtige woensdagmiddag in de bibliotheek. Hij stond bij de kast met reisboeken, zijn grijze haar nat van de motregen. ‘Heeft u misschien een tip voor een mooie roman?’ vroeg hij met een glimlach die iets in mij wakker maakte wat ik vergeten was.
We raakten aan de praat. Over boeken, reizen, het leven na je zestigste. Pieter was weduwnaar, net als ik. Zijn vrouw was drie jaar geleden overleden aan kanker. Hij woonde niet ver bij mij vandaan, in een appartement met uitzicht op het Valleikanaal.
De weken daarna zagen we elkaar vaker. Eerst voor koffie in de bibliotheek, later wandelingen door het park, en uiteindelijk etentjes bij mij thuis. Voor het eerst sinds jaren voelde ik me weer gezien. Mijn hart klopte sneller als ik zijn naam op mijn telefoon zag verschijnen.
Toen ik Marta en Krijn over Pieter vertelde, reageerden ze lauw. Marta fronste haar wenkbrauwen via FaceTime. ‘Mam, je bent 63. Wil je echt weer beginnen aan… alles wat daarbij komt kijken?’ Krijn lachte ongemakkelijk en zei: ‘Als jij er gelukkig van wordt…’ Maar ik hoorde de twijfel in zijn stem.
De eerste keer dat Pieter bij mij thuis kwam eten, voelde ik me zenuwachtig als een puber. Ik had stamppot gemaakt – Jan’s favoriete gerecht – en vroeg me af of dat gepast was. Pieter complimenteerde me met mijn kookkunsten en vertelde over zijn reizen naar Noorwegen met zijn vrouw. We lachten om onze onhandigheid; twee mensen die opnieuw moesten leren hoe je samen aan tafel zit.
Maar niet iedereen gunde ons dit geluk.
‘Je bent naïef,’ zei mijn zus Els tijdens een familie-etentje. ‘Mannen van die leeftijd zoeken alleen gezelschap omdat ze niet alleen willen zijn. Straks zit je aan hem vast.’
Ik voelde me gekleineerd en boos tegelijk. Waarom mocht ik niet gewoon gelukkig zijn? Waarom werd liefde op mijn leeftijd gezien als iets lachwekkends of zelfs verdachts?
De roddels begonnen snel te gaan in onze straat. Mevrouw Van Dijk van nummer 14 fluisterde tegen haar buurvrouw dat ik ‘wel erg snel’ over Jan heen was. Op verjaardagen werd er gegniffeld als Pieter en ik samen binnenkwamen.
Toch hielden Pieter en ik vol. We gingen samen naar het theater, fietsten langs de Eem en dronken wijn op mijn balkon terwijl de zon onderging boven Amersfoort. Voor het eerst sinds jaren voelde ik me weer jong.
Maar thuis bleef het moeilijk. Marta belde minder vaak. Krijn kwam alleen nog langs als hij iets nodig had uit de schuur. Op een dag stond Marta onverwacht voor de deur.
‘Mam, kunnen we praten?’ Ze keek me aan met diezelfde blik als vroeger, toen ze als kind iets niet begreep.
We zaten aan tafel met thee en koekjes die ze had meegenomen uit Utrecht.
‘Ik snap het gewoon niet,’ zei ze zacht. ‘Papa is nog maar net weg…’
‘Het is zeven jaar geleden, Marta,’ onderbrak ik haar voorzichtig.
Ze veegde een traan weg. ‘Ik ben bang dat je gekwetst wordt.’
‘Dat ben ik al,’ zei ik eerlijk. ‘Elke dag zonder hem doet pijn. Maar Pieter maakt het lichter.’
Ze knikte langzaam, maar haar ogen bleven vol twijfel.
Die nacht lag ik wakker in bed. Ik dacht aan Jan – hoe hij altijd zei dat ik moest doen wat me gelukkig maakte – en aan Pieter, die zachtjes snurkte naast me toen hij bleef slapen na een avond wijn en muziek.
De volgende ochtend vond ik een briefje op het nachtkastje: ‘Dankjewel dat je me weer laat lachen.’
Toch bleef het knagen: mocht ik dit geluk wel toelaten? Was ik inderdaad naïef? Of verdiende ik gewoon een tweede kans?
Op een zondagmiddag zaten Pieter en ik op een bankje langs de Eem toen Krijn belde.
‘Mam, kunnen we praten? Alleen jij en ik.’
We spraken af in een café in het centrum van Amersfoort. Krijn zat al te wachten met twee koffie voor zich.
‘Ik weet niet goed hoe ik dit moet zeggen,’ begon hij aarzelend. ‘Maar… Ik ben bang dat we je verliezen aan iemand anders.’
Ik pakte zijn hand vast over tafel.
‘Jullie blijven altijd mijn kinderen,’ zei ik zacht. ‘Maar ik ben ook nog iemand anders dan alleen jullie moeder.’
Hij knikte langzaam, tranen in zijn ogen die hij snel wegveegde.
Langzaam begon er iets te veranderen. Marta nodigde Pieter uit voor haar verjaardag; Krijn vroeg of we samen wilden komen eten in Rotterdam. De eerste keren waren ongemakkelijk – gesprekken vol stiltes en blikken – maar beetje bij beetje werd Pieter onderdeel van onze familie.
Toch bleef er onzekerheid hangen. Op sommige dagen voelde ik me schuldig tegenover Jan; op andere dagen voelde ik me schuldig tegenover mijn kinderen omdat ik voor mezelf koos.
Nu zit ik hier, kijkend naar de regen buiten, terwijl Pieter in de keuken koffie zet en zachtjes fluit.
Was het naïef om opnieuw verliefd te worden? Of is het juist moedig om na zoveel verlies weer open te staan voor liefde?
Misschien is dat wel de vraag die we ons allemaal moeten stellen: wanneer is het tijd om jezelf weer geluk toe te staan? Wat zouden jullie doen als je in mijn schoenen stond?