Is het mijn schuld?
‘Dus het is allemaal jouw schuld?’ Bart’s stem trilt, zijn handen klemmen zich om de rand van de keukentafel. Ik staar naar de kruimels op het tafelkleed, mijn hart bonkt in mijn keel. De kinderen slapen eindelijk. Buiten tikt de regen tegen het raam, maar binnen stormt het harder dan ooit.
‘Hoezo mijn schuld?’ fluister ik, al weet ik dat hij me gehoord heeft. ‘Jij wilde toch ook een groot gezin?’
Hij lacht schamper. ‘Ja, maar jij was degene die per se nog een derde wilde. Je zei altijd: “Drie is gezellig, Bart. Drie is compleet.” En nu zitten we met z’n vijven in een huis dat te klein is, met rekeningen die we niet kunnen betalen.’
Ik voel tranen prikken achter mijn ogen. Ik wil schreeuwen dat hij niet eerlijk is, dat hij óók droomde van een groot gezin. Maar ik slik het in. De baby huilt boven. Mijn lijf doet nog pijn van de bevalling, mijn hoofd is zwaar van slapeloze nachten.
Toen ik Bart leerde kennen op een feestje in Utrecht, was hij de man die alles relativeerde. ‘Komt goed,’ zei hij altijd. ‘We redden het wel.’ We trouwden jong, kochten een rijtjeshuis in Amersfoort en kregen al snel onze eerste dochter, Lotte. Twee jaar later kwam Daan. Het leven was druk, maar overzichtelijk. Tot ik op een avond, na een glas wijn, zei: ‘Zou het niet mooi zijn, nog eentje?’
Bart glimlachte toen en trok me tegen zich aan. ‘Als jij dat wilt, doen we dat.’ Maar nu lijkt het alsof hij die woorden nooit heeft uitgesproken.
De maanden na de geboorte van onze jongste, Noor, zijn zwaar. Bart werkt overuren als logistiek medewerker bij de Jumbo, maar zijn contract is onzeker. Ik ben thuis met de kinderen; opvang kunnen we niet betalen. Mijn ouders wonen in Groningen en komen zelden langs. Barts moeder is vorig jaar overleden.
De rekeningen stapelen zich op: gas, water, licht, boodschappen. De kinderbijslag is een druppel op een gloeiende plaat. Soms voel ik me schuldig als ik Noor haar fles geef en denk aan de luiers die bijna op zijn.
‘We moeten iets veranderen,’ zegt Bart op een avond terwijl hij zijn jas aantrekt om te gaan werken. ‘Misschien moet jij ook weer gaan werken.’
‘En wie zorgt er dan voor Noor? Voor Lotte en Daan na school?’ vraag ik zacht.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Andere moeders doen het ook.’
Ik voel me falen. Alsof ik niet genoeg ben – niet als moeder, niet als partner. Mijn vriendinnen lijken hun leven op orde te hebben: vakanties naar Frankrijk, nieuwe fietsen voor de kinderen, lachende gezichten op Instagram. Ik scroll door hun foto’s terwijl ik wacht tot Noor eindelijk slaapt.
Op een dag belt de bank. We staan rood en de automatische incasso voor de huur is geweigerd. Ik schrik zo erg dat ik Noor bijna laat vallen. Bart reageert boos als ik het hem vertel.
‘Zie je nou wel? Dit gaat zo niet langer!’ Hij smijt zijn sleutels op tafel.
‘Wat wil je dan dat ik doe?’ snik ik.
‘Had je maar naar me moeten luisteren,’ zegt hij kil.
Maar wanneer heeft hij ooit gezegd dat hij geen derde kind wilde? Of heb ik zijn twijfels nooit willen horen?
De sfeer in huis wordt grimmiger. Lotte vraagt waarom papa zo vaak boos is. Daan plast weer in bed. Noor huilt veel; misschien voelt ze de spanning ook.
Op een avond zit ik alleen aan tafel met een kop lauwe thee. Mijn gedachten razen. Is het echt mijn schuld? Had ik genoegen moeten nemen met twee kinderen? Ben ik egoïstisch geweest?
Ik besluit met Bart te praten als de kinderen slapen.
‘Bart,’ begin ik voorzichtig terwijl hij op zijn telefoon kijkt, ‘kunnen we alsjeblieft samen naar een oplossing zoeken? Ik voel me zo alleen.’
Hij kijkt op, zijn ogen moe en rood.
‘Ik weet het ook niet meer,’ zegt hij zacht. ‘Het voelt alsof alles uit elkaar valt.’
Voor het eerst in maanden huilen we samen. Hij vertelt dat hij zich mislukt voelt als vader omdat hij ons niet kan geven wat we nodig hebben. Ik vertel hem over mijn schuldgevoel en angst.
We besluiten hulp te zoeken bij het wijkteam. Een maatschappelijk werker komt langs en helpt ons met het aanvragen van toeslagen en schuldsanering. Het is geen wondermiddel, maar het lucht op om er niet alleen voor te staan.
Langzaam wordt het iets rustiger thuis. Bart en ik praten vaker; soms nog steeds met verwijten, maar vaker met begrip. We leren opnieuw naar elkaar te luisteren.
Toch blijft de vraag knagen: had ik dingen anders moeten doen? Is het verlangen naar een groot gezin egoïstisch geweest in deze tijd?
Soms kijk ik naar mijn kinderen als ze samen spelen – drie koppies dicht bij elkaar – en voel ik liefde én spijt tegelijk.
Was dit allemaal mijn schuld? Of zijn we gewoon samen verdwaald geraakt in onze dromen?
Wat denken jullie: wanneer houdt verlangen op gezond te zijn en wordt het een valkuil? Hebben jullie je ooit zo alleen gevoeld binnen je eigen gezin?