In de Schaduw van Mijn Vader: Een Nederlandse Familie en de Strijd tegen Alcohol
‘Marieke! Waar is mijn portemonnee?!’ De stem van mijn vader galmt door het huis, rauw en ongeduldig. Ik staar naar mijn huiswerk, maar de woorden dansen voor mijn ogen. Mijn handen trillen. Het is weer zo’n avond.
‘Ik weet het niet, pap,’ roep ik terug, mijn stem dunner dan ik zou willen. In de woonkamer hoor ik het gerinkel van flessen. Mijn moeder, altijd stil als hij zo doet, schuifelt door de keuken. Ik hoor haar zachte stem: ‘Rustig, Henk. Misschien ligt het boven.’
Maar hij luistert niet. Hij luistert nooit meer. Sinds een paar jaar is er iets in hem geknapt. Vroeger was hij de man die me op zijn schouders droeg tijdens Koningsdag, die me leerde fietsen in het park bij de Amstel. Nu is hij vooral boos. En dorstig.
Die avond schrijf ik een brief voor Nederlands. ‘Schrijf over iets dat je bezighoudt,’ had meneer Van Dijk gezegd. Ik begin te typen, mijn vingers haastig op het toetsenbord:
‘Beste lezer,
Misschien ken je mij niet, maar ik ben Marieke en ik woon in Amsterdam-Oost. Mijn vader drinkt te veel. Soms denk ik dat hij meer van bier houdt dan van mij. Soms denk ik dat ik niet genoeg ben om hem te laten stoppen.’
De volgende ochtend durf ik mijn moeder nauwelijks aan te kijken aan het ontbijt. Haar ogen zijn rood, haar handen beven als ze koffie inschenkt. Mijn broertje Tom zit zwijgend tegenover me, zijn boterham onaangeroerd.
‘Mam,’ begin ik zacht, ‘denk je dat pap ooit weer normaal wordt?’
Ze kijkt op, haar blik vol verdriet en iets wat lijkt op schaamte. ‘Ik weet het niet, lieverd. We moeten gewoon volhouden.’
Maar wat betekent volhouden als elke dag voelt als overleven?
Op school lever ik mijn brief in. Ik verwacht er niets van, maar een week later vraagt meneer Van Dijk of ik na de les wil blijven.
‘Marieke,’ zegt hij voorzichtig, ‘je brief… die kwam binnen. Mag ik hem anoniem delen met de klas? Ik denk dat je niet de enige bent die hiermee worstelt.’
Ik knik, onzeker maar ook opgelucht. Misschien ben ik inderdaad niet alleen.
Thuis wordt alles erger als mijn vader zijn baan verliest bij het bouwbedrijf. Hij zit hele dagen voor de tv met een kratje bier naast zich. Mijn moeder werkt extra uren in de supermarkt om rond te komen. Tom begint steeds vaker bij vrienden te logeren.
Op een avond barst alles los. Mijn vader komt dronken thuis en begint te schreeuwen over geld dat er niet is. Mijn moeder probeert hem te kalmeren, maar hij duwt haar ruw weg.
‘Stop!’ gil ik, terwijl Tom zich achter mij verstopt.
Mijn vader draait zich naar mij om, zijn ogen rooddoorlopen. ‘Jij moet je er niet mee bemoeien! Je snapt er niks van!’
Ik voel tranen branden achter mijn ogen, maar ik weiger te huilen waar hij bij is.
Die nacht kruip ik bij Tom in bed. Hij is pas elf en zijn schouders schokken van het huilen.
‘Waarom doet papa zo?’ fluistert hij.
‘Omdat hij ziek is,’ zeg ik zacht. ‘Maar het is niet onze schuld.’
De volgende dag belt meneer Van Dijk naar huis. Mijn moeder schrikt als ze hoort dat school zich zorgen maakt.
‘We redden het wel,’ zegt ze tegen hem aan de telefoon, haar stem schor van vermoeidheid.
Maar we redden het niet.
Op een koude novemberavond pakt mijn moeder onze koffers. ‘We gaan naar oma in Haarlem,’ zegt ze vastberaden. ‘Dit kan zo niet langer.’
Mijn vader ligt laveloos op de bank en merkt nauwelijks dat we vertrekken.
Bij oma is het huis warm en ruikt het naar appeltaart. Toch voel ik me leeg vanbinnen. Ik mis mijn vader – of beter gezegd: wie hij ooit was.
Na een paar weken belt hij ons op, nuchter voor het eerst in maanden.
‘Mag ik jullie zien?’ vraagt hij met een gebroken stem.
Mijn moeder twijfelt, maar stemt toe onder één voorwaarde: ‘Alleen als je hulp zoekt.’
Hij belooft het. En voor het eerst zie ik hoop in haar ogen.
De maanden daarna volgen we een gezinstherapie in Amsterdam-Noord. Mijn vader worstelt met zijn verslaving, valt soms terug, maar zet door. We praten – echt praten – over wat er gebeurd is.
Op een dag zegt hij tegen mij: ‘Marieke, ik heb je zoveel pijn gedaan. Ik weet niet of je me ooit kunt vergeven.’
Ik kijk hem aan en voel de oude liefde én de nieuwe pijn tegelijk.
‘Ik weet het niet, pap,’ zeg ik eerlijk. ‘Maar ik wil het proberen.’
Langzaam bouwen we iets op wat lijkt op vertrouwen. Het is broos en kwetsbaar, maar het is er.
Op school vraagt meneer Van Dijk of ik mijn verhaal wil delen tijdens een ouderavond over alcoholmisbruik in gezinnen.
Mijn stem trilt als ik begin: ‘Soms denk je dat je alleen bent met je verdriet. Maar misschien zijn we juist samen sterker dan we denken.’
Nu, jaren later, kijk ik terug op die tijd en vraag ik me af: hoeveel kinderen zitten er nu nog stil achter hun deur te luisteren naar geschreeuw? Hoeveel vaders verliezen zichzelf – en hun gezin – aan iets wat sterker lijkt dan liefde?
Misschien kunnen we elkaar vinden in onze verhalen. Misschien begint helen met durven spreken.