“Ik voel me een indringer in mijn eigen huis: het verhaal van oma en kleindochter”
‘Sophie, kun je alsjeblieft je schoenen opruimen? Ik struikel er steeds over.’ Mijn stem klinkt zachter dan ik zou willen, bijna smekend. Ze kijkt niet op van haar telefoon. ‘Ja, oma, straks.’
Straks. Dat woord hoor ik de laatste tijd zo vaak dat het zijn betekenis verloren heeft. Straks betekent: misschien, ooit, of helemaal niet. Ik kijk naar de gang, bezaaid met haar sneakers, laarzen en slippers. Vroeger was mijn huis altijd opgeruimd. Nu lijkt het alsof ik te gast ben in een studentenhuis.
Toen Sophie vroeg of ze bij mij mocht wonen tijdens haar studie aan de UvA, voelde ik me vereerd. Mijn dochter Marieke had het druk met haar werk in Utrecht, en Sophie wilde niet op kamers met wildvreemden. ‘Bij jou voel ik me veilig, oma,’ zei ze toen. Mijn hart smolt. Ik dacht aan de tijd dat ze als klein meisje met haar knuffelbeer op mijn schoot kroop en me alles vertelde over school, vriendinnen en dromen.
De eerste weken waren gezellig. We aten samen stamppot, keken naar Heel Holland Bakt, lachten om oude foto’s. Maar langzaam veranderde er iets. Sophie kwam steeds later thuis, at vaak op haar kamer en had haar oortjes altijd in. Soms hoorde ik haar lachen om iets op haar telefoon, maar als ik vroeg wat er zo grappig was, kreeg ik een kort antwoord: ‘Niks bijzonders.’
Op een avond zat ik alleen aan tafel met twee borden boerenkool voor me. Haar stoel bleef leeg. Ik stuurde haar een appje: ‘Eten staat klaar.’ Geen reactie. Pas om elf uur hoorde ik de voordeur. Ze kwam binnen met een groepje vrienden, lachend en luidruchtig.
‘Oma, dit zijn Fleur en Daan! We gaan nog even wat drinken op mijn kamer, oké?’ Zonder mijn antwoord af te wachten verdwenen ze naar boven. Ik hoorde muziek, gelach, het geluid van flessen die tegen elkaar tikten.
De volgende ochtend vond ik lege bierflesjes in de badkamer en chipskruimels op de trap. Mijn huis voelde vreemd aan, alsof het niet meer van mij was.
‘Sophie,’ begon ik voorzichtig tijdens het ontbijt, ‘ik vind het fijn dat je vrienden hebt, maar kun je misschien iets meer rekening houden met mij? Het is hier geen studentenhuis.’
Ze zuchtte diep. ‘Oma, iedereen doet dat toch? Je moet een beetje loslaten.’
Loslaten. Dat woord bleef hangen. Wat moest ik loslaten? Mijn regels? Mijn huis? Of mezelf?
De weken gingen voorbij. Sophie’s kamer veranderde in een slagveld van kleding en studieboeken. De badkamer was altijd bezet als ik naar yoga wilde gaan. Soms hoorde ik haar huilen achter gesloten deuren, maar als ik vroeg wat er was, zei ze: ‘Niks, laat maar.’
Op een regenachtige zondagmiddag barstte de bom. Ik had net de woonkamer gestofzuigd toen Sophie binnenstormde met natte schoenen en modder aan haar broek.
‘Sophie! Je maakt alles vies!’ riep ik uit.
Ze draaide zich om met vuur in haar ogen. ‘Oma, het is maar modder! Je doet altijd zo moeilijk! Waarom moet alles hier op jouw manier?’
Ik voelde tranen branden achter mijn ogen. ‘Omdat dit mijn huis is,’ fluisterde ik.
Ze keek me aan, even leek ze te schrikken van mijn verdriet. Maar toen draaide ze zich om en sloeg de deur van haar kamer dicht.
Die nacht sliep ik nauwelijks. Ik dacht aan vroeger: hoe ik Sophie leerde fietsen in het Vondelpark, hoe we samen pannenkoeken bakten op zondagmorgen. Waar was dat meisje gebleven? Of was ík degene die veranderd was?
De volgende dag vond ik een briefje op de keukentafel: ‘Sorry voor gisteren. Ik weet dat het lastig is voor je. Ik zal proberen rekening te houden met je.’
Mijn hart maakte een sprongetje van hoop. Misschien konden we elkaar toch nog vinden.
Maar de spanningen bleven sluimeren. Kleine ergernissen groeiden uit tot grote ruzies: over de wasmachine (‘Waarom draait hij altijd als ík wil douchen?’), over bezoek (‘Kunnen je vriendinnen niet ergens anders afspreken?’), over eten (‘Ik eet geen vlees meer, oma!’).
Op een avond zat Marieke bij ons aan tafel. Ze keek van mij naar Sophie en zuchtte diep.
‘Jullie lijken wel vreemden voor elkaar,’ zei ze zacht.
Sophie keek weg. Ik voelde me schuldig, maar ook boos. Was dit allemaal mijn schuld? Had ik te veel verwacht?
Na het eten liep Sophie naar haar kamer zonder iets te zeggen. Marieke pakte mijn hand.
‘Mam,’ fluisterde ze, ‘misschien is het beter als Sophie toch op kamers gaat. Jullie maken elkaar alleen maar ongelukkig zo.’
Ik slikte de brok in mijn keel weg. Het idee dat Sophie weg zou gaan maakte me verdrietig én opgelucht tegelijk.
De volgende ochtend zat Sophie al aangekleed aan tafel.
‘Oma,’ begon ze aarzelend, ‘ik heb nagedacht… Misschien is het inderdaad beter als ik iets voor mezelf zoek.’
Ik knikte langzaam. ‘Als dat is wat je wilt…’
Ze keek me aan met vochtige ogen. ‘Ik hou van je, oma. Maar we zitten elkaar gewoon in de weg.’
We omhelsden elkaar lang en stevig, allebei huilend.
Een maand later was haar kamer leeg. Haar geur hing nog in de gordijnen; haar foto stond nog op de kast.
Het huis voelde stiller dan ooit tevoren.
Soms hoor ik nog haar lach in de gang of ruik ik haar parfum in de badkamer. Dan vraag ik me af: heb ik gefaald als oma? Had ik meer moeten loslaten? Of is dit gewoon hoe het leven gaat – dat je soms moet kiezen tussen liefde en loslaten?
Wat denken jullie: kun je samenleven met familie zonder jezelf te verliezen? Of is afstand soms nodig om elkaar weer echt te kunnen zien?