Ik stuurde mijn zonen naar de supermarkt, maar alleen de oudste kwam terug

‘Waar is Victor?’ Mijn stem trilde, terwijl ik Pieter strak aankeek. Zijn wangen waren rood van het rennen, zijn ademhaling snel. ‘Hij… hij liep ineens weg, mam. Ik riep hem nog, maar hij luisterde niet!’

Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik keek naar de voordeur, hopend dat Victor elk moment binnen zou stormen met zijn ondeugende glimlach. Maar de hal bleef leeg. ‘Wat bedoel je, hij liep weg? Waarheen?’

Pieter haalde zijn schouders op, zijn ogen vol tranen. ‘Naar het park, denk ik. Of… ik weet het niet meer.’

Ik voelde een golf van paniek opkomen. Mijn benen voelden slap, maar ik dwong mezelf overeind te blijven. ‘Blijf hier. Als Victor terugkomt, bel me meteen.’

Buiten was het grauw en kil, typisch Nederlands weer in maart. De wind sneed door mijn jas terwijl ik richting het park rende. Mijn gedachten tolden. Waarom had ik ze samen gestuurd? Waarom had ik niet zelf even gelopen?

In het park was het stil. Een paar moeders met buggy’s, een oude man die zijn hond uitliet. ‘Victor!’ riep ik, mijn stem schor van angst. Geen antwoord. Alleen het geritsel van natte bladeren onder mijn voeten.

Mijn telefoon trilde in mijn zak. Mijn man, Erik. ‘Heb je hem al gevonden?’ vroeg hij zonder groet.

‘Nee,’ fluisterde ik. ‘Ik weet niet waar hij is.’

‘Ik kom eraan,’ zei hij kortaf en hing op.

Ik liep verder, keek onder de glijbaan, achter de bosjes. Niets. Mijn gedachten gingen naar de ochtend: Victor die zijn boterhammen met hagelslag niet wilde eten, Pieter die hem plaagde. Zo gewoon, zo veilig leek alles toen nog.

Toen ik thuiskwam, zat Pieter op de bank te snikken. ‘Het spijt me, mam. Ik had beter op hem moeten letten.’

Ik knielde naast hem neer en sloeg mijn armen om hem heen. ‘Het is niet jouw schuld, lieverd.’ Maar diep vanbinnen voelde ik de scherpe steken van schuld en spijt.

Erik kwam binnen, zijn gezicht bleek. ‘We moeten de politie bellen.’

‘Misschien is hij gewoon bij een vriendje,’ probeerde ik nog, maar Erik schudde zijn hoofd.

De agenten waren vriendelijk maar zakelijk. Ze stelden vragen: wat droeg Victor? Had hij ruzie gehad? Was hij eerder weggelopen? Ik voelde me als een verdachte in mijn eigen huis.

De uren sleepten voorbij. Familieleden kwamen langs; mijn zus Anouk bracht warme thee die ik niet kon drinken. Mijn moeder bleef maar herhalen: ‘Je moet jezelf niets verwijten, Marieke.’ Maar dat deed ik wel.

Tegen de avond stond de hele buurt op straat. Buren liepen met zaklampen door steegjes en tuinen. Pieter bleef stil op de bank zitten, zijn knokkels wit om zijn telefoon.

Erik en ik kregen ruzie in de keuken. ‘Jij moest zo nodig werken vandaag,’ snauwde ik.

‘En jij dacht dat ze oud genoeg waren om samen te gaan!’ beet hij terug.

‘Dit helpt niemand!’ riep Anouk vanuit de woonkamer.

Ik barstte in tranen uit en liet me op de keukenvloer zakken. Alles voelde uitzichtloos.

Rond tien uur ging de deurbel. Mijn hart sloeg over. Een agent stond in de deuropening met een kleine jongen aan de hand – Victor! Zijn gezichtje nat van de tranen, zijn jas vies van het spelen.

‘Hij zat bij een klasgenootje,’ zei de agent zacht. ‘Ze waren vergeten het te zeggen.’

Ik vloog op Victor af en drukte hem tegen me aan. Zijn kleine armpjes omhelsden me stevig.

‘Waarom ben je weggegaan?’ vroeg ik snikkend.

Victor keek naar beneden. ‘Pieter wilde niet dat ik mee ging naar de snoepafdeling… Dus ben ik naar Bram gegaan.’

Pieter sprong op en sloeg zijn armen om ons heen. ‘Sorry Vic! Ik was boos omdat je altijd alles wilt hebben.’

We zaten daar met z’n vieren op de bank, huilend en lachend tegelijk.

Die nacht lag ik wakker naast Erik. Hij pakte mijn hand vast in het donker.

‘We hebben geluk gehad,’ fluisterde hij.

Maar ik bleef piekeren: hoe snel kan alles veranderen? Hoe dun is de lijn tussen veiligheid en verlies?

Nu vraag ik me af: wie van jullie heeft ooit zo’n moment meegemaakt waarop je alles dreigde kwijt te raken? En hoe ga je verder als je beseft dat niets vanzelfsprekend is?